Klassiekers
kortverhaal
retro

Kuurne-Brussel-Kuurne 1971. Een verslag van mijn laatste ontmoeting met Jempi

7min leestijd   door Dries De Zaeytijd op 22 februari 2022
’t Was écht koud. En er lag sneeuw langs de kant van de weg. Eigenlijk geen weer om een hond door te jagen. En toch werd er gekoerst, dat weekend van 6 en 7 maart 1971. Niet in Gent, wel één dag later in Kuurne. Om de coureurs een beetje courage te geven, had ik mij dik ingeduffeld en ben ik naar de koers geweest. Mijn dochtertje Carolina wilde per se ook mee. Ze is net als ik zot van de koers. Onderweg hebben we geroepen naar Jean-Pierre Monseré, ge weet wel de wereldkampioen. Hij hoorde het, grijnsde ne keer en trok een knipoogske, ik zie het nog zo voor mij. En één week later was hij dood. Niet te geloven.

In de voorbeschouwingen van Het Volk schreven ze het al: “Wereldkampioen Monseré onze favoriet voor Omloop beide Vlaanderen te Kuurne.” Omdat Monseré in augustus 1970 wereldkampioen was geworden en zijn trui in eigen streek ne keer wilde tonen. Da’s normaal é. Nu, het was al de tweede keer dat hij in Kuurne aan de start stond. In 1970 reed hij als neoprof een hele goeie wedstrijd, maar hij miste de slag op de Kwaremont. Hij zat nochtans heel de tijd vooraan in de kopgroep. Maar op de Kwaremont liet hij zich uitzakken. En net dan werd er stevig aan de boom geschud en viel de kopgroep uiteen. Da’s leergeld betalen. Jempi finishte uiteindelijk als 11de.

Het openingsweekend lag hem wel. Hij was dan al goed in vorm. Ook in de Omloop van ’70 reed hij trouwens erg goed. Maar ja, Monseré kon eigenlijk op elk terrein goed uit de voeten. Het is daarom dat ik supporter ben geworden van hem. En ook omdat het een speelvogel was. Pas op, op en top prof maar tegelijk een pallieter. Echt, van die soort maken ze er nu geen meer. Maar goed. Geen koers dus in Gent in 1971, wel in Kuurne. Ik ging naar de start, zoals elk jaar. Om te kijken naar de coureurs en om een klapke te doen met andere wielersupporters. Dat maakt de koers zo leuk: je raakt er wel altijd met iemand aan de praat over wie dat er in vorm zit en wie niet. Op een gegeven moment zien we Monseré voorbij rijden. “Jean-Pierre”, riep ik. Hij trok zijn remmen dicht en stopte bij ons. Ik stak hem snel een bierkaartje toe terwijl Carolina met open mond zat te kijken naar Monseré. De wereldkampioen! Vlak bij haar! Fantastisch vond ze dat. Ze praat er nu nog altijd over. Jean-Pierre lachte ne keer, zette snel zijn krabbel en vertrok weer. Ne crème van een vent. Maar ik heb dat al een keer gezegd zeker? Ook als wereldkampioen bleef hij met beide voetjes op de grond. Dat is niet iedereen gegeven.

Op de middag zijn ze dan gestart. ‘k Geloof dat er iets meer dan honderd coureurs waren. Allemaal met wintermutsen, lange broeken en dikke handschoenen. Courage hadden ze alleszins! Bij momenten is de koers toch een beestenstiel dacht ik bij mezelf, ik weet het nog goed. In afwachting van de passage twee uur later in Kuurne gingen Carolina en ik een Oxo gaan drinken in een café. Ze zat daar met grote ogen te kijken naar de handtekening van Jean-Pierre en hield dat viltje vast alsof haar leven er van af ging. Haar ogen fonkelden gelijk sterren aan de hemel. Tegen twintig voor drie passeerden ze weer in onze gemeente. En snel dat het ging! Veel renners hebben we niet herkend, behalve dan die ene met zijn regenboogtrui aan. Natuurlijk riepen we achter hem. Hij hoorde het, keek efkes naar ons en trok een knipoogske! Carolina was vaneigens nog zotter dan tevoren. Haar dag kon al niet meer stuk en nu dat ook nog…

Ook als wereldkampioen bleef hij met beide voetjes op de grond. Dat is niet iedereen gegeven.

We zijn toen snel in onze auto gesprongen en naar Ooigem gereden. Ik had daar een nonkel wonen, die ook zot was van de koers. Mijn nonkel was een grote supporter van Eric Leman, niet alleen omdat Lemantje heel goed kon spurten maar ook al omdat hij hem vaak op straat tegenkwam. Soit, in Ooigem moesten ze nog een kleine twintig kilometer koersen tot in Kuurne. De drie koplopers – Jos Abelhausen, Willy Van Neste en Georges Pintens ─ passeerden met een kleine voorsprong op een achtervolgende groep. Als ze nog kans wilden maken op de overwinning, was het eigenlijk nu of nooit voor dat pelotonnetje. En inderdaad, het was alsof ze mijn gedachten konden lezen. Voor onze neus demarreerde Eric Leman, misschien bij wijze van eresaluut aan mijn nonkel, wie weet. Maar in ieder geval ging hij heel hard. Frans Verbeeck, Noël Vanclooster en Barry Hoban hadden het in de mot en sprongen meteen mee. Roger De Vlaeminck en Roger Rosiers sloten ook aan. Monseré zat iets te ver in die groep en zat gevangen in de ploegtactiek. Met Leman en De Vlaeminck waren er al twee Flandria’s mee. Ik zag hem nerveus rondkijken, maar ja het was te laat é. Hij heeft het toch nog geprobeerd, las ik achteraf in de krant. Twee keer is hij teruggepakt, de derde keer was hij weg. Hij is naar ’t schijnt tot op honderd meter van de kopgroep geraakt, maar aansluiting heeft hij niet meer gevonden. Uiteindelijk is hij tiende geworden, op 45 seconden van de kopgroep. Ook niet slecht, maar met een tiende plaats koop je niks é. Dat Roger won, was het enige lichtpunt voor Jempi.

Een week achter Kuurne ging Monseré een koers gaan rijden in Retie, in de Kempen. En daar is het gebeurd. Op maandag 15 maart 1971. Hij botste tegen een auto en was op slag dood. Het is pas ’s avonds tijdens het journaal op de BRT dat ik hoorde dat Jean-Pierre overleden was. Mijn hart stond toch efkes stil hoor. Ik was er echt niet goed van. Ook voor Carolina was het verschieten. Ze begon tranen met tuiten te huilen. Omdat we ze maar moeilijk konden troosten, mocht ze van ons dat bierkaartje onder haar hoofdkussen leggen, om in slaap te geraken. Ik denk dat ze dat kaartje nog altijd ergens heeft zitten, als een soort relikwie. Een paar dagen later moest ze op school een opstelletje schrijven. Weet je wat ze heeft geschreven? ‘Een vreselijk wielerongeluk’, dat heeft ze geschreven. Over hoe ze tijdens het journaal zag dat Monseré was gestorven, dat hij nog maar 22 jaar was en dat ze een handtekening van hem had gekregen voor de start van de Omloop beide Vlaanderen hier in Kuurne. En dat ze in haar bed nog altijd aan hem moest denken, dat ze toen nog een gebedje had gepreveld en dat ze toen pas gerust was. En ze sloot af met deze zin: ‘Moge de ziel van Monseré in vrede rusten.’ Weet je wat haar juffrouw er toen heeft bijgeschreven als commentaar? ‘Fijn meegeleefd, Carolina’. Straf toch, voor zo’n kind. Maar ja, Jempi was allemans vriend. Daarom was het verdriet over zijn dood ook zo groot.

We zijn een aantal maanden later een keer naar zijn graf geweest en hebben er een klein boeketje bloemen neergelegd. Zijn graf lag toen nog vol met bloemen en aandenkens van andere supporters. Samen met Carolina heb ik er een traditie van gemaakt om elk jaar zijn graf te gaan bezoeken.
Ik heb later nog vaak gedacht: stel dat Monseré niet verongelukt ging zijn, wat ging hij allemaal gewonnen hebben? Kuurne zeker, in die twee keer dat hij hier koerste, heeft hij getoond dat hij dat kon. En de rest? Goh, misschien ging hij zelfs Merckx geëvenaard hebben, wie zal het zeggen. In ieder geval zullen we dat nooit te weten komen. Want Monseré is jammer genoeg voor altijd 22 gebleven, daar die dag in Retie.

DISCLAIMER

Dit fictief ooggetuigenverslag is onder meer gebaseerd op een opstel dat mevrouw Carolina Van Baelen schreef, over hoe zij de dood van Monseré vernam. Jaren later schonk ze dit opstel aan het museum. Voor deze bijdrage werd ook een beroep gedaan op de krant Het Volk, jaargangen 1970 en 1971.

serviceKoers

Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.