Wanneer in juni 1882 het nationaal kampioenschap wordt verreden, bevindt de wielersport zich nog in de opstartfase. Fietsen zijn in die dagen nog hoge bi’s, tweewielers met een erg groot voorwiel en een erg klein achterwiel. De pedalen bevinden zich bovendien aan het voorwiel. De moderne fiets – met twee even grote wielen en een kettingaandrijving – moet dan nog uitgevonden worden. Een nationale wielerbond is er anno 1882 ook nog niet - de Fédération Vélocipédique Belge (FVB) is zich op dat moment volop aan het vormen. De organisatie van dat BK in 1882 ligt dan ook nog niet in handen van de federatie maar wel van een lokale wielerclub in Mons (Bergen), die haar oprichting wil opluisteren met een nationaal kampioenschap. Emile Van Berendonck is de beste en legt de drie kilometer af in een tijd van ruim zes minuten. Hij wordt voor zijn zege beloond met een tricolore lint.
Nadat de FVB in het najaar van 1882 officieel haar start kent, staat ze twee jaar later voor het eerst in voor het uitschrijven van de organisatie van het Belgisch kampioenschap. Dat BK wordt vanaf 1890 niet langer met hoge bi’s maar met moderne fietsen betwist. De afstand wordt opgetrokken van drie naar honderd kilometer. Dat resulteert evenwel niet altijd in een selectieve wedstrijd met een topper-van-het-moment als winnaar. En dat leidt tot discussies.
Anno 1912 kiest de Bond er voor om geen apart BK te organiseren en wordt de nationale kampioen bepaald op basis van punten. Die punten zijn te verdienen tijdens vijf vooraf bepaalde wedstrijden (met onder meer de Ronde van België en Luik-Bastenaken-Luik). Wie over die vijf koersen heen het minst aantal punten heeft verzameld – de eerste plaats levert één punt op, de tweede plaats twee,… - mag zich Belgisch kampioen noemen. Het systeem op punten wordt de volgende jaren nog enkele keren herhaald, maar verdwijnt na 1925 definitief in de kast.
Anno 1946 moeten Belgische renners hun plek verdienen voor het BK. Wie aan de start wil komen voor het kampioenschap, moet in de top-vijf of top-tien eindigen van een aantal vooraf bepaalde wedstrijden. Beroepsrenners kunnen zich kwalificeren tijdens 16 wedstrijden, verreden tussen Omloop het Volk (17 maart) en de Ronde van België (15-26 mei). Wie tijdens één van die koersen in de topvijf of toptien eindigt – naargelang het reglement – weet zich verzekerd van een plekje aan de start van het BK.
Ruim tien jaar later zijn er nog steeds selectiecriteria van kracht. Volgens de sportreglementen van de Belgische Wielerbond in 1958 komen enkel “de renners die gehouden zijn de klassieke wegritten te betwisten en de renners die sedert de aanvang van het seizoen ten minste één keer onder de eerste drie van een wegrit-van-stad-tot-stad in België of in het buitenland werden gerangschikt” in aanmerking voor deelname aan het BK.
Van een deelname aan een BK voor vrouwen is het dan nog geen sprake. Koersende vrouwen zijn er nochtans al vanaf de beginjaren van de fiets. Op een officiële erkenning door de Internationale Wielerbond (UCI) en door de nationale bonden is het echter decennialang wachten. Pas in 1958 staat de UCI een WK wielrennen voor vrouwen toe. Een jaar later, in 1959, acht de Belgische Wielerbond de tijd rijp om ook een Belgisch kampioenschap voor dames te organiseren. Dat jaar trekt de BWB ook voor het eerst de reglementering van wielerwedstrijden voor vrouwen naar zich toe. Tot dan moeten koersende vrouwen zich schikken naar de wensen van niet-erkende nevenbonden of naar de grillen van een lokale organisator. In 1959 vinden al 20 wedstrijden onder auspiciën van de bond plaats. Op 28 juni kroont Victoire Van Nuffel zich tot allereerste officiële kampioene van België. Zij toont zich de beste na een wedstrijd in het Stadspark van Antwerpen, waar de rensters veertig rondjes van ruim anderhalve kilometer moeten afleggen.
Van Nuffel krijgt na haar zege traditiegetrouw een tricoloretrui omgord. Dat is niet in alle damesreeksen het geval. Zo ontvangt de Belgisch kampioene bij de dames nieuwelingen – afgaande op de reglementen van de Belgische Wielerbond – in 1967 een witte trui met tricolore band uitgereikt. Tien jaar later krijgen de meisjes kadetten dan weer een tricolore lint, zoals het in de begindagen van het BK het geval was.
Anno 2022 wordt nog steeds een witte nationale kampioenentrui uitgereikt aan diverse categorieën bij de jeugd. Dat is onder meer het geval bij de eerstejaars nieuwelingen en de dames U17 en U23 (op de weg en in het tijdrijden). Bij de aspiranten krijgt de Belgische kampioen dan weer een geflambeerde trui uitgereikt. Zij kunnen alvast dromen van de ‘echte’ tricolore trui in de hogere reeksen!
En wat met die horizontale strepen op de nationale trui?
De Belgische kampioen draagt een tricolore trui met drie horizontale banden. Vormen die eigenlijk niet de kleuren van de Duitse vlag? Volgens de letter van de (grond)wet niet. Artikel 193 zegt namelijk: “De Belgische Natie kiest als kleuren rood, geel en zwart.” Van een horizontale of verticale richting is dus eigenlijk geen sprake. Expert grondwettelijk recht Jogchum Vrielinck (KU Leuven) gaf enkele jaren terug in de pers een meer specifieke verklaring: "In 1830 was de volgorde van de vlag echt rood-geel-zwart en lagen de kleuren bovendien nog horizontaal op elkaar gestapeld. Maar zo omstreeks januari 1831 heeft er iemand beslist dat het verschil met de voormalige overheersers uit Nederland duidelijker moest en werd de vlag een kwartslag gekanteld. In dezelfde periode werd om heraldische redenen beslist om de donkerste kleur aan de stok vast te maken. Sindsdien zijn alle Belgische driekleuren dus zwart, geel en rood.”