Ondergetekende en fotograaf zijn nog maar enkele minuten binnen ten huize de Roo, wanneer de telefoon rinkelt. Dochter Geerda hangt met iemand aan de lijn en vraagt aan haar mama of er nog wat zeekraal gehaald moet worden. "Nou, dat kennen jullie ook wel, zeker?" Wij knikken instemmend, maar toen ondergetekende thuiskwam en zeekraal opzocht, bleek hij toch niet helemaal juist te zijn. Zeekraal is blijkbaar niet hetzelfde als zeewier. Soit.
De ontvangst was meteen hartelijk. Jo en vrouw Ella wonen - eigenlijk moeten we woonden zeggen - op het platteland in Biezelinge, een dorpje in de provincie Zeeland. Een week na onze komst, eind juni, zou het echtpaar naar Kapelle verhuizen, een paar kilometer verderop. Om Jo en Ella te helpen bij de verhuizing, zijn dochters Nicole, Jacobine (beiden uit een vorig huwelijk van Jo) en Geerda afgekomen.
Een dag voor ons interview vond de 30ste editie van de 'Jo de Roo Toertocht' plaats in Zuid-Beveland. Deelnemers konden kiezen tussen een tocht van 60 of 90 kilometer. Tot 2023 nam Jo ook zelf deel. "Nu ben ik de renners onderweg gaan groeten", vertelt de Nederlander ons. Jo sukkelt wat met de gezondheid. Hij lag eerder dit jaar lange tijd in het ziekenhuis. Jo heeft vooral last van ademhalingsproblemen en zit voortdurend aan de antibiotica.
Maar aan enthousiasme ontbreekt het de voormalige toprenner niet. "Ik vond het echt leuk om nog eens over vroeger te kunnen praten", zegt hij wanneer we na een drietal uur opnieuw naar België vertrekken. Na het interview zou vrouw Ella ons eerst nog vermaken met een bolus - een typisch Zeeuwse lekkernij.
Maar eerst volgde er dus een uitgebreide babbel over Jo's carrière. Beginnen deden we met z'n kindertijd. "Het is niet meer te vergelijken met de jeugd die de kinderen nu hebben, hé. Toen ik zes, zeven jaar was, liep ik hier al rond. Van mijn woonplaats in Schore is dat toch al gauw twee, drie kilometer. Wij liepen altijd in de natuur. We moesten ook wel naar school, natuurlijk.
Na de lagere school ben ik naar het ULO geweest, het uitgebreid lager onderwijs. Na het eerste rapport zei mijn vader: 'Je kerstrapport moet beter zijn, anders ga je eraf.' Dat gebeurde ook, want dat rapport was niet beter. Eerder slechter. Dan ging ik naar de ambachtsschool. Als 13-jarige jongen werd ik naar Goes gestuurd met de vraag of ik nog opgenomen kon worden. Nu... Ik was wel voor rekenen en taal, maar niet echt voor het ambachtelijke.”
Van de oorlog heb ik natuurlijk wel alles gezien. Hoe ze dode soldaten op een wagen gooiden. Gooiden, hé
Jo werd op 5 juli 1937 geboren in een boerderij langs de steenweg in Schore als derde zoon na Jaap en Gerard. Hun vader was boer. "Boertje", verbetert Jo ons meteen. Zeeuwse minzaamheid. "We hebben wel redelijk veel mee geholpen op het land. Bieten schoonmaken en aan de paarden geven, de bieten verdelen, een paar centjes bijverdienen door bessen te gaan plukken bij fruittelers…"
Hij groeide op tijdens de Tweede Wereldoorlog. In mei 1940 vielen Duitse legers Nederland binnen. "Er was veel soldatenbeweging bij ons. We hebben altijd wel soldaten in huis gehad. In het begin sliepen er enkelen boven. Van het uitbreken weet ik niet zoveel. Ik moest nog drie jaar worden.
Later heb ik natuurlijk wel alles gezien. Hoe ze dode soldaten op een wagen gooiden. Gooiden, hé. Hoe in een boomgaard een graf was, waar een Duitser in lag. Er stond alleen een kruis op. Ik heb ook een trein gezien waar dode mensen uithingen. We zijn bevrijd, toen ik zeven was, in oktober 1944."
Jo's gezicht blinkt op wanneer we voor het eerst het woord 'fiets' laten vallen. "Ik was al van kleins af aan gek van de fiets. Wij luisterden via de radio naar de Tour. Rik Van Steenbergen was een van mijn grote vedetten. Van een oude fiets probeerde ik een racefiets te maken. Een rondje zandweg, meer hadden we niet nodig om plezier te maken. 's Middags hadden we meer dan anderhalf uur de tijd. 's Avonds reden we toertjes rond de kerk. Kan je je het voorstellen met die fietsen van toen?" (lacht)
"Toen ik 16 werd, mocht ik wielrenner worden. Voordien had je niets. Al die categorieën die nu bestaan, bestonden in die tijd gewoon niet. Ik weet nog dat ik voor 110 gulden een fiets heb gekocht. Mijn eerste koers was in Standdaarbuiten. Ik ging met de trein naar Roosendaal en dan met de fiets naar Standdaarbuiten. Ik viel, mijn koers was rap gedaan. Met de fiets ging ik weer naar huis. Niet met de trein, want dat (maakt een geldgebaar) was er niet, hé. We zijn nogal zuinig opgevoed, met weinig middelen.
Dat eerste half jaar heb ik nog wel 20 koersen gereden, maar geen enkele wedstrijd ben ik in het peloton gefinisht. Meestal werd ik gedubbeld. Het jaar erop ging het ook nog slecht, tot ik eens in Rijsbergen tweede werd en even later ook in Etten-Leur. Kort nadien won ik mijn eerste nieuwelingenkoers in Roosendaal. Dat jaar zou ik in totaal vijf koersen winnen."
Jo hield dus vol. Waar anderen al lang aan stoppen zouden gedacht hebben, bleef de Zeeuw geloven in zichzelf. "Ik had een vriend die ook koerste en tegen me zei: 'Jij kan beter stoppen.' Ik zei: 'Neen, ik stop niet.' Mijn ouders waren echt wel akkoord dat ik koerste." Alleen paste het beoefenen van sport niet binnen de streng protestants-christelijke moraal in Zeeland. "Door het feit dat ik fietste, keken sommige mensen wel wat neer op me. Dat voelde ik. Alleen heb ik er me niets van aangetrokken. Het ging ook wel snel over, hoor."
Door het feit dat ik fietste, keken sommige mensen wel wat neer op me.
We maken meteen een sprongetje naar 1958, het eerste jaar van Jo als beroepsrenner. Hij sluit zich aan bij Magneet, een Nederlandse ploeg. "Daar moet ik altijd wat om lachen. We kregen een fiets, zonder zadel en stuur, en een beetje kleding. En oh ja, mijn eerste jaarsalaris bedroeg 300 gulden. Toen had dat meer waarde dan nu, maar toch...
Als eerstejaars beroepsrenner won ik de laatste etappe in de Ronde van Nederland in het Olympisch Stadion in Amsterdam. En ik kreeg opslag. Van 300 naar... 350 gulden. Klaus Buchly was onze ploegleider. Nu ja, ploegleider... Naast z'n beroep zat ie in een hoerenkot, geloof ik. We koersten in Nederland en ook wat in Frankrijk. De Vierdaagse van Duinkerke, de Dauphiné, Tour de l'Ouest, …"
Na twee jaar bij Magneet, waarvoor hij in 1959 nog de B-editie van de Ronde van Vlaanderen wint, ruilt Jo de Nederlandse formatie in voor Helyett - Leroux - Fynsec - Hutchinson - A.C.B.B., de ploeg van vijfvoudig Tourwinnaar Jacques Anquetil. "Paul Wiegant, de ploegleider van Anquetil, wilde een sprinter erbij hebben. Z'n oog sprong op Joop Captein. Alleen had onze soigneur, Jan van Dinteren, gezegd: 'Als Joop alleen in een Franse ploeg moet rondrijden, gaat het niet lukken.' Hij heeft er Michel Stolker en mij kunnen bijpraten. Zo zijn we met drie Nederlanders bij de ploeg terechtgekomen. Uiteindelijk was Captein het grootste debacle. Hij heeft eigenlijk niets gepresteerd."
Bij Helyett - Leroux - Fynsec - Hutchinson - A.C.B.B. komt Jo terecht in een veel professionelere omgeving. Niet voor niets vertelde de Nederlander in het verleden dat hij "in Frankrijk pas echt wielrenner is geworden". De aanpassing bij de Franse ploeg van Anquetil verliep best goed. "Stolker kon al gauw wat beter Frans dan ik. Maar beetje bij beetje leerde ik wel bij. Als je eten en de weg kan vragen, kan je al veel, hé."
Daarnaast zat Jo opeens aan tafel met wereldvedetten zoals Anquetil, André Darrigade, Jean Stablinski en Jean Forestier. "Ik had veel bewondering voor Jacques. En dat heb ik nog steeds. Maar op een bepaald moment ben je ook gewoon allebei coureur, hé."
Jo mist z'n rentree bij de Franse ploeg niet. Aan de zuidkust wint hij een koers in Grasse. "En zo reed ik me in de kijker om mee te gaan naar de Ronde van Sardinië. Ik won er de openingsetappe én het eindklassement. Een serieuze binnenkomer bij de ploeg en het kantelpunt in mijn carrière."
Jo's aanzien in de ploeg neemt toe. "Ze lieten me ook nog de Ronde van Italië rijden, maar dat bleek wat te veel van het goede. Ik had al een hele winter op de piste gereden. 'Le pistier De Roo', noemden ze mij in de krant. Nou, dat ging al snel over, hoor. Maar ja, wie was de Roo? Een gewone jongen uit Schore." (lacht)
Bobet noemde me een kunstenaar, omdat ik in volle finale mijn behoefte deed op de fiets
In 1962 zou Jo een absoluut boerenjaar beleven. "In 1961 pakte ik nog een prestigieuze overwinning op Isle of Man. We waren met enkele renners voorop en ik deed het zoals ik het altijd deed. Hard doorgaan en niemand kwam er overheen. Ik haalde het voor André Darrigade (voormalig ploegmaat, red.)." Jo zou dat fantastische 1962 openen met z'n eerste klassieke zege in Bordeaux-Parijs.
Eigenlijk had de Nederlander al een jaar eerder de legendarische klassieker moeten winnen. "Ik reed aan de leiding toen ik viel. Ik ben op mijn fiets gesprongen, maar werd voorbijgereden door renners als Bobet, Le Menn en Van Est, die uiteindelijk won. Over Bobet trouwens... Ik werd door hem in de krant een kunstenaar genoemd, omdat ik mijn behoefte deed op de fiets in volle finale van Bordeaux-Parijs. Er zat een derny voor me en twee derny's achter me. Ik weet niet hoe dat nu geaccepteerd zou worden..." (knipoogt)
In het najaar van 1962 schrijft Jo ook Parijs-Tours op z'n naam na een razendsnelle editie. "We zaten nog met een groep(je) voorop. In het slot moesten we enkele keren de Côte d'Aloutte beklimmen. Een paar kilometer voor het einde ben ik gedemarreerd. Die snedige versnelling, daar stond ik voor bekend. Ik kon niet lang hard rijden, maar ik kon wel hard rijden."
Jo haalde in die Parijs-Tours als winnaar een gemiddelde snelheid van 44,9 kilometer per uur - nooit eerder werd er sneller gereden in een klassieker. Hij kreeg er een gele wimpel voor, een onderscheiding voor het hoogst behaalde uurgemiddelde in een wedstrijd. "Peter Post zou twee jaar later mijn record breken in Parijs-Roubaix." De Nederlander won de Helleklassieker met een gemiddelde snelheid van 45,1 kilometer per uur.
Door die zeges in Bordeaux-Parijs en Parijs-Tours maakt Jo een serieuze sprong in de Super Prestige Pernod, de toenmalige wereldbeker in het wielrennen en wat te vergelijken met de huidige UCI-ranking. Nog één koers moest er gereden worden, de Ronde van Lombardije. Voor aanvang van het monument stond Jo op een gedeelde tweede plek met Rik Van Looy. Jef Planckaert was de leider. Door omstandigheden stonden zowel Planckaert als Van Looy niet aan de start. Wel aan de start: Emile Daems, de nummer vier in het klassement.
"Het was een héle zware editie", herinnert Jo zich. "Er was al een kopgroep ontstaan en op de Ghisallo ging ik in de tegenaanval. Daems, mijn concurrent in die Super Prestige Pernod, ging mee. Op de Super Ghisallo, een grindweg, zijn Daems en ik verschillende coureurs voorbijgereden. Tot ik plots in de afdaling Daems niet meer zag, nadat die van fiets wisselde. Ik bleef maar renners inhalen. De voorlaatste was Livio Trapè, die bleef even aan mijn wiel zitten, maar moest ook lossen. De laatste was Rolf Wolfshohl. Die kon helemaal niets meer.
Ik begon in mijn eentje aan de laatste klim, de Sormano. Ik zat net op de klim, wanneer mijn linkertandwiel begon te ratelen. Ik kreeg een ander wiel, maar toen de mechanieker mij wegduwde, zette ik zoveel kracht - dat waren stijgingspercentages tot 18 procent - dat ik mijn wiel tegen mijn frame trapte. Opnieuw moest ik een ander wiel krijgen. Toen hij me nadien opnieuw wilde wegduwen, werd hij vastgegrepen door Italiaanse supporters, die natuurlijk de kant kozen van hun landgenoot Trapè. Ik moest op eigen houtje in de pedalen komen en de riemen aantrekken. Aan 18 procent is dat niet simpel... Ik bleef hangen in de beugel van een damestasje en kon niet meer vooruit. En Trapè? Die werd vooruitgeduwd door de supporters en passeerde me.
Hoeveel voorsprong hij boven had, weet ik niet meer exact, maar in de afdaling haalde ik hem terug. En ik won de sprint in Como. Weet je wat het bijzondere was? Er kwam geen blije Jo de Roo over de finish, maar een boze Jo de Roo. Ik was gewoon woest over wat er gebeurd was. Supporters die mijn mecanicien vastpakten, een Italiaan die naar boven geduwd werd, … Nu, uiteindelijk was ik wel blij, hoor. Ik won ook de Super Prestige Pernod en kreeg 15.000 gulden. Dat was veel geld." Door de Franse sportkrant L'Équipe wordt Jo dat jaar verkozen tot 'Europees renner van het jaar'. De erkenning binnen het Franse team neemt toe.
Ik was gewoon woest over wat er gebeurd was. Supporters die mijn mechanieker vastpakten, een Italiaan die naar boven geduwd werd, …
Het bevestigen loopt aanvankelijk iets moeilijker. Het is wachten tot het najaar vooraleer Jo opnieuw toeslaat. Met de dubbel Parijs-Tours - Ronde van Lombardije geeft hij 1963 toch nog kleur. "Ik was een wisselvallige renner", vertelt Jo. "Als ik fanatieker was geweest, had ik meer kunnen winnen."
Naar de Tour mag Jo niet mee in 1963. Jacques Anquetil heeft in z'n ploeg geen plek voor de Nederlander. De ploeg belooft Jo dat hij een jaar later wél mee mag naar de Ronde van Frankrijk. "En ik won mijn eerste Tourrit in Perpignan. Het was mijn eerste en enige Tour met Anquetil, die won na een hevige strijd met Raymond Poulidor. Ik herinner me dat ik het moeilijk had in die Tour om tot het einde te komen." Jo won in totaal drie Tourritten in z'n carrière én een etappe in de Vuelta. Van de acht grote rondes die hij reed, finishte hij er wel maar drie. "Ik had altijd verschrikkelijk veel last van bronchitis. Vanaf het moment dat ik een beetje moe werd, kreeg ik ademhalingsmoeilijkheden. Ik kamp daar nog mee. Drie weken was gewoon te lang voor me."
Maar in een eendagskoers kon natuurlijk alles. Op 17 april 1965, op de derde verjaardag van dochter Nicole, zet hij België een hak door Ward Sels te kloppen in de Ronde van Vlaanderen. "Ik zat niet meteen in een goede positie op de Kwaremont. Er was al een groepje met Van Looy weggereden. Ik reed in mijn eentje tot in Brakel om erbij te komen. Ik demarreerde meteen nadat ik aansloot, Sels was toen al vertrokken. Ik kwam bij Sels en in het begin reed hij nog wel mee, maar dat verminderde al snel. Ik bleef goed en hield onderweg wat de benen stil. Ik zat met Sels, hé, een sterke sprinter.
Hugo Mariën, de schoonbroer van Van Looy, was ploegleider van Sels en vroeg. 'Wat ga je doen, Jo?' Ik antwoordde: 'Ik rijd niet verder.' Hij beloofde me 20.000 frank, een bedrag van niets natuurlijk, als ik doorreed. Ik ging sowieso doorrijden, hoor, maar wilde wel wat zekerheid, want ik dacht dat ik zou verliezen tegen Sels, in principe was ik kansloos. Alleen... Sels ging kapot en ik niet. En ik won."
Een ontgoochelde Sels was niet helemaal te spreken over een manoeuvre van Jo in de spurt. "Nou, ik ben ook niet helemaal recht naar de meet gereden", zegt Jo 60 jaar later. "Het was een hele brede weg. Maar als je als Nederlander niet gestraft wordt in België, dan heb je het proper gedaan, hé."
In principe was ik kansloos tegen Sels. Alleen... Sels ging kapot en ik niet.
Die zege kwam er in het shirt van Televizier, nadat z'n contract niet meer verlengd werd bij Saint-Raphaël - Gitane - Dunlop. Een jaar later, in 1966, zou Jo België opnieuw verrassen met een zege in de Omloop het Volk.
"Ik reed die koers eigenlijk als training. Dat is echt waar wat ik nu vertel. Op alle bergjes zat ik achteraan, maar ik voelde me steeds beter worden. We bleven met een groep van zo'n 20 renners over, met onder meer Merckx, Vanspringel, Van Looy en Godefroot. Ik reed zelfs nog plat, maar sloot al snel weer aan. Jaak De Boever was gedemarreerd en ik voelde dat dat mijn kans was. Ik ging over De Boever. Hij zei er later over: 'Er reed me een flits' voorbij. Ik won met 100 meter voorsprong."
Het zou de laatste klassieke zege zijn van Jo. Ook al is de Nederlander op dat moment nog steeds 'maar' 29 jaar. Naar het einde van z'n carrière toe raakt de Zeeuw verwikkeld in enkele dopingzaken, wat ook het einde zou betekenen van z'n loopbaan. Na een kermiskoers in Eeklo testte Jo positief. "Ik kan het eigenlijk niet zeggen, maar doe het toch: wij gebruikten. Dat wist iedereen. Dat was gewoon zo. De dreigingen waren dat ik niet meer in België mocht koersen. Op 31-jarige leeftijd ben ik gestopt. Eigenlijk veel te vroeg, want ik was nog goed, hoor. Ik reed top tien in de Ronde, de Amstel en Lombardije. Ik won alleen geen koersen meer. Ik wilde gewoon van de koers en alles errond af zijn. Het was goed geweest."
"Als de wielrenner ooit door een God is geschapen, dan is Jo de Roo daar het ultieme voorbeeld van." Woorden van Jan Zomer in Wielerexpress in 2008. Jo moet lachen wanneer we die uitspraak nog eens bovenhalen. "'Halve Spanjaard', noemden ze me ook wel. Jan Zomer was een beetje gek van me. Ik geloof niet in God, dus ik moet er eigenlijk wat om lachen om die uitspraak."
Zelf zou Jo nooit uitpakken met z'n prestaties en z'n erelijst. Daar is de Zeeuw te bescheiden voor. Sterallures heeft hij tijdens en na z'n carrière niet gehad. "Ik heb nog enkele jaren met Peter Post gereden. Het laatste jaar hadden we een goed contact, terwijl we daarvoor in een conflict lagen. We waren heel verschillend qua karakter. Post moest altijd Post zijn. En ik niet. Ik heb, volgens mij, altijd gewoon gedaan. En daar voelde ik me goed bij."
Minzaam. Dat is het eerste woord dat in je opkomt wanneer je Keetie van Oosten-Hage ontmoet. Ze begroet je hartelijk en vraagt nog voor je zit of...