longread
fictie
Flandrien

“Op een oude fiets moet je het leren”. Over de West-Vlaamse inwijdingsperiode van Rik Van Steenbergen

17min leestijd   door Patrick Cornillie op 31 augustus 2022
Wat goed is komt snel. Een maand voor zijn negentiende verjaardag al wordt Rik Van Steenbergen Belgisch kampioen bij de profs, het daaropvolgende voorjaar wint hij de Ronde van Vlaanderen. Ook naast het wielrennen geldt ‘het menneke’ uit Arendonk als ‘vroegrijp’. Wanneer hij, als junior nog, een jaar bij een West-Vlaams gastgezin intrekt, traint hij er niet alleen op de fiets, maar ook met de vrouw des huizes. Daar komen onvermijdelijk vodden van. En een buitenechtelijk kind.

We schrijven juni 1942. In Tielt wint Rik Van Steenbergen de tweede etappe van de Omloop van Vlaanderen voor juniores. Na de wedstrijd maakt hij aanstalten om ergens onderdak te zoeken – voor deze zesdaagse rittenwedstrijd hebben de organisatoren immers geen logies voorzien, de renners zijn aangewezen op de goodwill van particulieren. Maar zijn begeleider, oom Jan Wouters – de broer van zijn moeder –, ziet het niet zitten om in Tielt van deur tot deur te gaan smeken om overnachting. Jan weet iets beter, want hij heeft in West-Vlaanderen een nicht wonen, Maria-Melanie Leenaers. Ze zullen er zeker welkom zijn. En vooral: ze kunnen er gratis terecht. Alleen moeten ze nog zo’n 15 km verder westwaarts fietsen. Naar Beveren, bij Roeselare.

Het wordt een meevaller. Ze mogen er niet alleen overnachten, nichtje Maria-Melanie blijkt daar in de Processiestraat vlak tegenover de werkplaats van een fietsenmaker te wonen, ene Evarist Deschrijver (*). Een unieke kans voor Van Steenbergen om er zijn vehikel te laten nazien. Want zijn tweewieler is niet om aan te zien. Maar het is nu eenmaal oorlog. Het materiaal is schaars en duur, de prijs-kwaliteitverhouding en de zwarte markt totaal buiten proportie, een goeie fiets amper te betalen. Deschrijver begint meteen te sleutelen, zoekt steviger trapassen, controleert ketting en kamwielen, vervangt de versleten tubes.

Het is geconcentreerd werken om de fiets tegen ’s anderendaags weer rijklaar te krijgen, maar het belet niet ook over andere zaken na te denken. In de fietsenmaker brandt de geest van de West-Vlaamse commerçant. Wat hij als velomaker mist om zijn imago naar de klant en de koper toe te versterken, is zo’n figuur als Van Steenbergen, een jonge coureur die furore maakt. Bekende klanten trekken nu eenmaal nieuwe klanten, goeie coureurs nog méér coureurs aan.

Café 't Hoekske

De nachtelijke uren in de smidse inspireren. Een bijkomend argument is dat Deschrijver even verder in de straat, samen met zijn vrouw Maria, ook café ’t Hoekske runt. Daar kan zo’n coureur evenzeer voor extra klandizie zorgen. Zelf hebben ze geen kinderen, ongetwijfeld zal Maria het leuk vinden om zo’n jongen in huis te nemen, daar moet hij met haar eens over praten. Deschrijver wacht het fiat van zijn vrouw niet af. Als Van Steenbergen de volgende ochtend zijn fiets ophaalt en voor de start van de derde rit naar Tielt vertrekt, is hij overtuigd van zijn gelijk: “Als ge van plan zijt vaker in de Vlaanders te komen koersen, ge moogt altijd bij ons intrekken als ge wilt! En zijt maar zeker, ge zult hier geen honger lijden.” Zo moet het ongeveer geklonken hebben.

Die boodschap valt niet in dovemansoren. Van Steenbergen wint in die Omloop van Vlaanderen nog twee etappes en staat een week later weer in de Processiestraat. Met zijn fiets, een grote valies én zijn moeder, helemaal vanuit Arendonk naar het verre Beveren gespoord – in volle oorlogstijd bijna een volle dagreis. “Ge zult toch goed voor ’m zorgen hé, want hij is nog maar zeventien, ’t is nog een kind, onze Rik.” Maria Elsberghe (*) stelt de vrouw gerust. Ze zal goed voor de jongen zorgen. Ze zal zéér goed voor hem zorgen.

Als ge van plan zijt vaker in de Vlaanders te komen koersen, ge moogt altijd bij ons intrekken als ge wilt! En zijt maar zeker, ge zult hier geen honger lijden.
Evarist Deschrijver

Vijftien maanden zullen Evarist Deschrijver en zijn echtgenote de jonge Van Steenbergen kost en inwonen geven. Van juli 1942 tot september 1943 is de Kempenaar een West-Vlaming. Georges Desplenter, Norbert Callens, Tuur Mommerency, André Pieters en andere ontluikende talenten uit de regio zien zijn komst met lede ogen aan. Voortaan koersen ze voor de tweede plaats.

Omgekeerd evenredig met de moedeloosheid in het peloton is het enthousiasme ter plekke. Van Steenbergen wordt vanaf de eerste dag verafgood, daar in Beveren. Overal waar hij komt, kijken ze letterlijk en figuurlijk naar hem op – hij is dan al 1 m 86, wat uitzonderlijk groot is in een tijd dat de gemiddelde mannenmensch amper boven de 1 m 70 reikt. Bij veehandelaar Van Cauwenberghe mag hij dagelijks een liter melk halen, andere boeren zorgen voor boter, aardappelen en vlees, bij bakker Willaert leggen ze voor hem het grootste brood aan de kant. In elke koers waar hij aan de start verschijnt, wint hij, en voor de Beverenaars wordt de jongeman, als vanzelfsprekend, één van hen.

Voor Evarist Deschrijver draait het avontuur met de gastrenner uit zoals hij het zich had voorgesteld. Lokale renners stoken elkaar op: “Als Van Steenbergen een beroep doet op deze velomaker, dan moet het wel een goeie zijn.” Ze vinden massaal de weg naar de Processiestraat; Deschrijvers fietsenzaak wordt een kleine goudmijn. Méér dan ooit wordt in Beveren over de koers gesproken. Van televisie is er nog geen sprake, de mensen halen het nieuws uit de gazet. En over Rik Van Steenbergen, intussen achttien jaar geworden, wordt zowat dagelijks geschreven. De wedstrijduitslagen verschijnen ook aan het raam van café ’t Hoekske of worden gewoon genoteerd op het krijtbord naast de toog. Het supporterslegioen dikt zienderogen aan. Overwinningen worden gevierd met het nodige bier, nederlagen met hetzelfde vocht weggespoeld. Toast en troost, het is in beide gevallen goed voor het drankdebiet – al valt er met een renner als Van Steenbergen zelden te troosten, hij wint altijd en overal.

Beveren kermis

Van Steenbergen is in Beveren de belichaming van een idool. Als de datum van de jaarlijkse kermis in zicht komt, is het niet meer dan logisch dat de supporters voor hem een speciale koers willen organiseren – fietsenmaker en cafébaas Evarist Deschrijver op kop. Voor een paardenmolen of carrousel is er amper geld, voor een wielerwedstrijd wél. Binnen de kortste keren wordt het nodige prijzengeld bijeengeharkt en de dag dat Rik, hùn Rik, voor ‘eigen volk’ rijdt, moet het hoogtepunt van de kermisweek worden. Alleen zit het weer tegen. De regen valt bij bakken uit de hemel, het waait, het is koud. Maar de Beverenaars raken door het spannende koersverloop danig opgewarmd.

In de finale komen drie renners voorop: Braeckeveldt, Desplenter en Van Steenbergen. De toeschouwers staan rijen dik, door de straten gaat een golf van enthousiasme. Tot Van Steenbergen, bij het ingaan van de laatste ronde, zijn tube hoort knallen. Het gebeurt op de hoek van de Processie- en de Wijnendalestraat, vlak voor café ’t Hoekske, het gebeurt op de plek waar enkele ronden eerder ook Paul Wydooghe al lek reed en uit de wedstrijd stapte – zijn fiets staat nog tegen de gevel van het café. Niet te verletten duwen enkele supporters de opgelapte fiets van Wydooghe in de handen van de local hero en zetten hem weer op weg. Het vehikel is veel te klein voor zo’n grote coureur, constant stoot hij zich tegen de krommingen van het stuur – Van Steenbergen zal met bebloede knieën de aankomst bereiken. Niettemin begint hij aan de achtervolging van zijn leven, want uiteraard hebben Braeckeveldt en Desplenter niet gewacht, wel integendeel.

Veel tijd om de koplopers weer bij te halen is er niet, er resten amper nog 2 kilometer. Halverwege de Wijnendalestraat gaat het links de Bollaardstraat in en 600 meter verder weer naar links naar de Roeselarestraat – vandaag de Beversesteenweg – waar de finishlijn is getrokken. Van Steenbergens wil om te winnen is echter niet van deze wereld, een renner kan er alles aan doen, alle kracht bijzetten, de grenzen van zijn mogelijkheden opzoeken, maar deze jongeling is méér dan zomaar een renner. Hij maakt er één langgerekte spurt van, krijgt het leidersduo warempel weer in het vizier, gaat er in één ruk voorbij en wint uiteindelijk nog met meerdere lengten voorsprong.

Uitzonderlijk talent

Als geen ander verteert Van Steenbergen de inspanningen. Vier dagen na de zege in Beveren is het alweer prijs. In Ingelmunster spurt hij sneller dan Pieters en Desplenter. Op 1 oktober 1942 is hij in het Kampioenschap van Vlaanderen voor juniores in Tielt de beste, voor Holbrecht en Verschueren. De leeuwentrui die hij er om de schouders krijgt, draagt hij in alle wegwedstrijden die daarop volgen. En telkens wint hij. Op 4 oktober in Brugge, ’s anderendaags in Zulte, nog eens een dag later in Zarren. De jonge Van Steenbergen, die van meet af aan koerste met de ingesteldheid van de echte broodrenner, heeft intussen aardig wat centen bijeen. Ook Evarist Deschrijver vaart er wel bij. Zijn café zit alle dagen vol.

In de winter gaat Van Steenbergen trouwens onverdroten door op de wielerbanen. Telkens hij deelneemt aan meetings, stapt de helft van de Beverenaars in de trein naar Gent of Antwerpen. Als junior zien ze hun renner twee keer Belgisch kampioen worden: in de snelheid en het tijdrijden per club. Van Steenbergen wint en blijft winnen. Terwijl zijn generatiegenoten een overstap naar de onafhankelijken overwegen, wil ‘de Rik’ rechtstreeks van de juniores naar de beroepsrenners. De instapleeftijd voor de hoogste categorie is echter 21 jaar. Maar kenners begrijpen dat Van Steenbergen bij de jeugd niets meer te zoeken heeft. Na Nieuwjaar slaagt hij er in een proflicentie los te peuteren, zij het dat die enkel geldt voor de velodrooms. Aan de zijde van Karel Kaers scoort hij in ploegkoersen. Dat is al iets, maar voor Van Steenbergen niet genoeg. Zijn ambitie is mateloos, hij is ongeduldig en hoopt zo vlug mogelijk ook in wegwedstrijden te kunnen starten.

In zijn agenda staat vooral het Belgisch kampioenschap dik aangestreept. Maar om aan de titelstrijd deel te mogen nemen, moet je eerst geselecteerd worden. Probleem is dat Van Steenbergen als wegrenner bij de profs nog geen resultaten kan voorleggen. Hij dringt aan bij Karel Van Wijnendaele, hij doet zijn beklag bij manager Jean Van Buggenhout. Beiden zijn het erover eens: een uitzonderlijk talent verdient een uitzonderingsmaatregel. Op 8 augustus 1943 kan Rik Van Steenbergen dan toch deelnemen aan het BK. Start en aankomst vinden plaats in Brussel, maar de renners moeten eerst wel een grote lus richting Ardennen afleggen, en dat op een fiets zonder versnellingen. Bovendien krijgen ze liefst 238 km voor de wielen – zowat de dubbele afstand van een junioreswedstrijd.

Hormonaal verkeer

Maar Van Steenbergen is geen gewone. In de finale van dat BK mengt hij zich tussen de favorieten Briek Schotte, Achiel Buysse, Robert Van Eenaeme en Georges Claes. Méér zelfs: in het zicht van de finish kletst hij ze allemaal uit het wiel!

Over de stunt van de jonge snaak raken ze niet uitgepraat, daar in Brussel. Op die leeftijd Belgisch kampioen worden bij de beroepsrenners, het is onuitgegeven, het is bijna niet te geloven. Maar de Rik is gelanceerd en wint de daaropvolgende weken, met de driekleur om de lenden, de ene wedstrijd na de andere. Het is de start van een fenomenale carrière. Spreekt voor zich dat de titel in Beveren stevig wordt gevierd. Al doen sommigen dat toch al met enig voorbehoud. Want er is duidelijk iets aan de hand, daar in café ’t Hoekske. Ook elders beginnen sommigen zich vragen te stellen. Hoe komt het dat Van Steenbergen zo lang in de Vlaanders blijft pleisteren, zeker als hij, met de wintermaanden voor de deur, weer vaker in Antwerpen op de piste zal rijden – toch makkelijker bereikbaar vanuit de Kempen? En in het Roeselaarse gelden toch net zo goed de strenge Duitse verordeningen, de beperkte bewegingsvrijheid en constante paspoortcontroles, zijn er de rantsoenzegels en acties van Winterhulp, is men aangewezen op smokkelen en sjacheren? Is het daar dan zoveel beter?

Door schoolkinderen en knapen, boerenknechten en werkmannen wordt hij er vereerd. En vooral: door de jonge meisjes en de dames gegeerd, alsof de Griekse god Adonis zelf in hun dorp is neergestreken.

“Jaja, in ons dorp is het voor de Rik zoveel beter.” In Beveren krijgen alsmaar meer mensen het in de gaten. Een grijns is daarbij nooit ver weg. Vanaf dag één was Van Steenbergen de held van café ’t Hoekske en van Evarist Deschrijver. “Had de velomaker toen maar geweten waar hij aan begon…”, klinkt het ginnegappend. Achteraf weet men alles beter dan tevoren. Als kerngezonde jongen van achttien doet hij er wat een achttienjarige wil, ver weg van het wakend oog van moeder. Door schoolkinderen en knapen, boerenknechten en werkmannen wordt hij er vereerd. En vooral: door de jonge meisjes en de dames gegeerd, alsof de Griekse god Adonis zelf in hun dorp is neergestreken.

Is Rik Van Steenbergen een meisjesgek? De meisjes zijn alleszins gek op hem. Spreek zijn naam uit en hun ogen krijgen een vreemde glans. Een niet te stelpen drift gloeit in hun bloed, een nerveus makende onrust overmeestert hun lijfjes. Op zondagochtend, na de mis in de lokale Heilige Kruisverheffingkerk, wringen boerendochters met appelwangen zich in alle mogelijke bochten om in zijn nabijheid te geraken, duwen en drummen ze, vliegen ze elkaar in de haren. Als hij het wil, heeft hij er aan elke vinger tien. De al iets oudere dames zijn evenmin ongevoelig voor een verschijning als Rik Van Steenbergen, de forse kerel met zijn schattige krullenbol, brede lach en kin op trotshoogte. In Beveren raakt het vrouwelijk hormonaal verkeer helemaal ontregeld.

Gezonde appetijt

Wat goed is komt snel. Op je achttiende Belgisch kampioen worden bij de profs is een onwaarschijnlijke krachttoer, maar ook op andere vlakken is Van Steenbergen er vroeg bij. Voor die zaken hoeft hij zelfs geen poot uit te steken, die regelen zich als vanzelf. Dat Van Steenbergen in Beveren blijft, heeft vooral, zeg maar alles te maken met de gastvrouw zelf. Maria Elsberghe beloofde goed voor Joanna Wouters’ zoon te zullen zorgen en interpreteert dat op haar manier. Het bemoederen wordt al vlug veronnozelen, zoals dat daar in de contreien heet. Het is het verhaal van de kat en de melk. Bij Maria komt de coureur geen druppel te kort. Op de zegefoto’s is duidelijk te zien wat de betekenis daarvan is. Altijd poseert Maria naast haar Rik, hangt ze aan zijn arm, kijkt ze vol adoratie, bijna smachtend naar hem op, zie je haar lonken naar zijn brede torso en zijn superdijen bij wie ze zich intussen wel wat méér kan voorstellen dan alleen maar een millimeterspurt.

“Op een oude fiets moet je het leren”, zo luidt een volkswijsheid. Terwijl Evarist Deschrijver aan de slag is in zijn smidse en de fietsen van Van Steenbergen rijklaar maakt, neemt zijn echtgenote de renner zèlf onder handen. Er staat geen maat op zijn zegehonger, maar ook naast het wielrennen heeft de Rik een gezonde appetijt. Maria Elsberghe mag dan veertien jaar ouder zijn, ze laat hem dartel stoempen en demarreren in haar sponde.

Evarist Deschrijver en Maria Elsberghe, fietsenmaker en waardin, zijn tien jaar getrouwd en nog altijd kinderloos. Maar dan komt, in de euforie na het Belgisch kampioenschap, het gerucht dat sommigen zo niet zelf voorspeld, dan toch zeker hadden verwacht. Maria kan het ook niet langer verbergen. “Al die tijd was het zaad van Evarist op de rotsen gevallen. Dan nemen ze een coureur in huis, en is ze plots zwanger? We moeten daar toch geen tekeningske bij maken, zeker?” In een boerendorp in het katholieke Vlaanderen van die jaren zijn roddel en achterklap zelden uit de lucht. Wat de een vermoedt, is voor een ander al een zekerheid. Het nieuws verspreidt zich als een lopend vuur. Er wordt gegniffeld, er wordt gelachen, er wordt gespot. Van Steenbergen begrijpt dat hij beter zijn biezen kan pakken. “Ik ga nu nog naar Koolskamp Koers om die trui en daarna zult ge mij hier nooit meer terugzien”, zegt hij in het kruidenierswinkeltje bij Maria Delmarque in de Laagstraat.

Oei, Marieke...

Koolskamp, buurgemeente van Beveren, staat voor het Kampioenschap van Vlaanderen, de klassieker der kermiskoersen. De wedstrijd heeft minstens evenveel uitstraling als het Belgisch kampioenschap of de Ronde van Vlaanderen. Van Steenbergen is er alweer de sterkste. Amper een jaar nadat hij bij de juniores de leeuwentrui veroverde, mag hij op donderdag 16 september 1943 ook bij de beroepsrenners zo’n exemplaar over de schouders trekken. Als hij de bloemen ontvangt en persfotograaf Jules Van Maele vraagt of hij een foto kan nemen, scharen zich niet alleen supporters en de plaatselijke bestuursleden rond de renner. Vlak naast Van Steenbergen poseert ook een jong meisje – ze zal trouwens, daar in Koolskamp, geen moment meer van zijn zijde wijken. Het meisje straalt, de winnaar staat er eerder beteuterd bij. De situatie is dan ook bepaald gênant. Rik Van Steenbergen blijkt ook in Antwerpen een liefje te hebben: Marieke Marissen. Bepaalde dames uit Beveren, en Maria Elsberghe in het bijzonder, kunnen daar niet om lachen.

Voor het eerst zorgen de vrouwen voor een definitieve beslissing in zijn leven. Het kampioenschap van Vlaanderen in Koolskamp in 1943 betekent voor Rik Van Steenbergen het einde van een hoofdstuk, het afscheid van zijn West-Vlaamse jaren. Marieke mag er dan jong en onschuldig uitzien, ze is alleszins vastberaden. Na de koers troont ze haar Rik meteen mee naar Arendonk. De legende van Rik I in Beveren kan zijn eigen leven beginnen leiden.

Geef dat kind een velo en het wordt ook nog coureur!

Enkele weken na het Kampioenschap van Vlaanderen in Koolskamp schenkt Maria Elsberghe het leven aan een dochter. Het meisje wordt Christiane (*) genoemd. De ouders krijgen gelukwensen, al dan niet gemeend. “Een wolk van een baby, haar vader gescheten en gespogen” – een West-Vlaamse uitdrukking die zegt dat iemand als twee druppels water op zijn of haar verwekker gelijkt. De baby wordt een peuter met een schattige krullenbol. De peuter wordt kleuter en is voor haar leeftijd opvallend groot. Christiane mag dan Deschrijver heten, het wordt alsmaar duidelijker wie de echte verwekker is. Roddeltantes beleven hoogdagen, treiteraars gaan hun gang: “Geef dat kind een velo en het wordt ook nog coureur!” Van affronten durven Evarist en Maria bijna niet meer buitenkomen, met de klandizie in de fietsenzaak en het café gaat het zienderogen achteruit.

Rik Van Steenbergen trouwt op 10 oktober 1945 met Maria Marissen, het koppel zal vijf kinderen krijgen. De renner rijdt van het ene succes naar het andere en wordt in 1949 voor de eerste keer wereldkampioen. Terwijl ze in Beveren Van Steenbergens sportieve prestaties blijven volgen – eenmaal supporter, altijd supporter! – besluit het gezin Deschrijver-Elsberghe te verhuizen naar Sint-Kruis. Via een familielid is Evarist aan een job bij den ijzeren weg geraakt. In de depot Brugge kan hij aan de slag als spoorlegger of piosser. Koers en café zijn afgesloten hoofdstukken. En de naam Van Steenbergen wordt niet meer uitgesproken. Toch is er iets dat wringt bij Maria en Evarist. Beiden grijpen naar de fles, beiden zullen zich uiteindelijk kapotdrinken. Dochter Christiane woont nog altijd in Sint-Kruis-Brugge.

– (*) Deze namen zijn fictief.

Dit artikel verscheen eerder in Etappe #04 (2015).

Dit nummer staat in het teken van het vrouwenwielrennen. Het nummer bevat onder meer artikels over Paula Gemoets, Hélène Dutrieux en de Flandria-vrouwen van Briek Schotte.

Zin in meer historische wielerverhalen? Haast je naar onze shop!

KOERSshop

Rik Van Steenbergen

Rik Van Steenbergen (Arendonk, 9 september 1924 – Antwerpen, 15 mei 2003) was een Belgisch wielrenner in de jaren veertig, vijftig en zestig.
serviceKoers

Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.