In 1899 gaf de Roeselaarse gemeenteraad opdracht om langs de toenmalige Houtmarkt een nieuw gebouw voor de brandweer op te trekken. Voorheen stonden er gebouwen die onder meer als hospitaal en leerwerkschool dienst hadden gedaan. Het nieuwe Arsenaal werd een multifunctioneel gebouw waar verschillende stedelijke diensten een onderkomen vonden. De brandweermannen stockeerden er hun blusmateriaal en beschikten over een bureau en oefenplaats. Verder bood het Arsenaal onderdak aan de burelen van de Burgerwacht en de dienst die instond voor de militielotingen. De Burgerwacht gebruikte de Houtmarkt als oefenplaats, waardoor het plein in 1903 tot Wapenplaats omgedoopt werd. Verder werd het Arsenaal ook gebruikt voor de zittingen van de werkrechtersraad, een voorloper van de Arbeidsrechtbank.
Het Arsenaal had nog een heel andere functie. Met zijn monumentale voorgevel in de toen populaire eclectische bouwstijl werd het Arsenaal één van dé visitekaartjes van de stad. De bekroning van de gevel met een 2,6 meter groot Sint-Michielsbeeld in verguld gietijzer vormde het sluitstuk. Ook het interieur maakte van het Arsenaal een pareltje. Bijna de hele gelijkvloerse verdieping van de achterbouw werd als feestzaal ingericht en voorzien van tal van decoratieve elementen. Meest in het oog springend was het bakstenen plafond in troggewelven met siermotieven. Op de eerste verdieping was er een grote vergaderzaal en vier kolossale marmeren zuilen sierden de traphal.
Tijdens de oorlog wijzigde de bestemming van het Arsenaal. Doordat heel wat blusmateriaal tijdens de oorlog verloren ging – onder meer door de Duitse opeisingen – beschikten de brandweermannen na verloop van tijd nog maar over één handpomp. De brandweer draaide tijdens de oorlogsjaren meer op vrijwillige basis dan op gestructureerde wijze. Op die manier verdween de brandweer geleidelijk uit het Arsenaal. Heel wat brandweermannen waren trouwens niet meer in de stad maar aan het front te vinden. Een van de eerste Roeselarenaars die sneuvelde, was een brandweerman. Albert Carbon (°Roeselare, 18 februari 1892) was net als zijn vader Emiel lid van het brandweerkorps. Beroepshalve werkte hij als ijzergietersgast. Carbon was ingedeeld bij het 4de Linieregiment. Hij raakte op 12 augustus 1914 gewond tijdens de Slag bij Halen, ook de ‘Slag der Zilveren Helmen’ genoemd. Carbon werd in de pastorij van Loksbergen verzorgd, maar overleed er op 14 augustus aan zijn verwondingen. Hij is de enige Roeselaarse brandweerman die aan het front sneuvelde.
Bij het uitbreken van de oorlog ontstond in België een vluchtelingenstroom, eerst vanuit het binnenland richting West-Vlaanderen. Na het vastlopen van de militaire bewegingen op het IJzerfront liep de vluchtelingenstroom vanuit de Westhoek richting binnenland. Heel wat ontheemden kwamen in Roeselare terecht. Het grote gebouw van het Arsenaal was één van de aangewezen plaatsen om een deel van hen op te vangen. Er zouden eind 1914 zo’n 200 mensen in het Arsenaal verbleven hebben.
Daar kwam in januari 1915 verandering in. De Ortskommandantur besliste op 6 januari 1915 dat het Arsenaal ontruimd moest worden. Na reiniging zou het gebouw voor de inkwartiering van Duitse soldaten gebruikt worden. Roeselare was één van de eerste grote steden achter het front in bezet gebied en daardoor een uitgelezen verblijfplaats waar frontsoldaten op adem konden komen. Het Arsenaal kon zo’n 300 militairen tegelijk huisvesten en werd gebruikt voor de lagere militairen tot de graad van onderofficier.
In de zomer van 1917 voerden de geallieerden de luchtoorlog op. Met zijn spoorwegen, talrijke voorzieningen voor de bezetters en een munitieplein nabij het station was Roeselare een belangrijk strategisch doelwit voor deze luchtaanvallen. Tot dan toe had de stad een relatieve rust in het oorlogsgebeuren gekend. Vanaf de zomer 1917 kwam daar verandering en werd Roeselare regelmatig gebombardeerd. Op 21 juli 1917 werd de stad meermaals overvlogen door Engelse vliegtuigen met brandbommen. Volgens oorlogskroniekschrijver Alfons Denys vielen de eerste bommen op het Arsenaal, de Broederschool en de gasfabriek verderop in de Leenstraat. Net als in het Arsenaal verbleven er ook in die school Duitse soldaten.
De brandbommen veroorzaakten meteen veel schade. In de Broederschool en het Arsenaal verspreidde het vuur zich razendsnel. De aanwezigheid van munitie die de ingekwartierde soldaten bij zich hadden, versterkte de brand. Het vuur sloeg over naar aanpalende gebouwen zoals brouwerij Cauwe. Ooggetuigen spraken van “machtige, roodgekleurde rookwolken die ten hemel stegen en de stad een grootse maar vreselijke aanblik gaven.” In geen tijd ontstonden de wildste geruchten over het bombardement. Alfons Denys berichtte over verhalen die de ronde deden van 300 tot 600 doden in het Arsenaal alleen al. De Nederlandse schrijver Abraham Hans beschreef het gebeuren in zijn werk over de oorlog in Roeselare in een apart hoofdstuk met de veelzeggende titel: “Hoe er 400 Duitschers in het Arsenaal verbrandden.” In een weinig aan de verbeelding overlatende schrijfstijl verhaalt Hans over het allesverterende vuur waarin de ijzingwekkende doodskreten van de ingesloten Duitsers maar slechts langzaam verstomden. Van hen restten “enkel verkoolde beenderen en klompen zwartgebrand vleesch”. Hij baseerde zich hiervoor op de verhalen die men hem vertelde…
Mede door het verhaal van Abraham Hans leeft bij veel Roeselarenaars nog steeds het idee dat er inderdaad honderden Duitsers bij dit bombardement omkwamen. De Duitsers zouden de resten van de slachtoffers in ijltempo hebben laten verdwijnen. Er zijn hier echter geen bewijzen over te vinden. In zijn oorlogskroniek klaagt Alfons Denys dan ook deze “fabelachtige geruchten” aan. “300 tot 600 doden, ’t is al één in ’t gapen!” dixit Denys. Hij weet de geruchten aan “de inbeelding en vergrotingsmanie van de lichtgelovige massa die tijdens de aanval bevend als een riet in de kelders verscholen zat”, terwijl de plichtsbewuste en manhaftige pompiers het beste van zichzelf gaven tijdens de chaos van de luchtaanval. Denys baseerde zich op inlichtingen die hij bij verschillende brandweermannen inwon en die met elkaar overeenstemden. Volgens hen zouden er in de Broederschool een 60-tal slachtoffers gevallen zijn, vooral door de instorting van een deel van het gebouw. Hun lichamen waren onherkenbaar verminkt en kregen een anoniem massagraf.
In het Arsenaal zorgde het bakstenen plafond en de stenen trap ervoor dat de ingekwartierde soldaten de brand gemakkelijker konden ontvluchten. Volgens de brandweermannen zouden er naast de vele gewonden zo’n 25-tal dodelijke slachtoffers gevallen zijn. Een groot aantal, maar lang niet de honderden waarover de wildste verhalen rondgingen. Uit het begrafenisregister van de stad Roeselare blijkt dat de meeste dodelijke slachtoffers vermoedelijk deel uitmaakten van de 7de Kompagnie van het Reserve-Infanterie-Regiment nr. 231.
Na het bombardement van 21 juli 1917 bleef het Arsenaal in puin achter. De ruïne was een opvallend litteken in het stadsbeeld dat ook na de bevrijding de Roeselaarse burger aan het oorlogsgeweld bleef herinneren. De brand had de zolderverdieping en de zalen op het eerste verdiep volledig vernield. Het bakstenen plafond had de gelijkvloerse verdieping grotendeels gevrijwaard van grote brandschade. Ook de majestueuze voorgevel had de brand doorstaan en vormde een bevreemdende façade voor de achterliggende puinresten.
In 1920 besloot de gemeenteraad tot het herstel van het gebouw. Met behulp van de oorlogsherstelbetalingen werd het Arsenaal op enkele afwijkingen na in de oorspronkelijke staat hersteld. Binnen moest de feestzaal in haar oude glorie gerestaureerd worden, maar in de andere zalen werden niet alle decoratieve elementen hersteld. De belangrijkste wijziging hier was de keuze om de vier grote marmeren zuilen op het eerste verdiep te slopen. De werken werden in 1923 voltooid.
Het Arsenaal kreeg opnieuw zijn vooroorlogse bestemming als brandweerarsenaal en feestzaal. De Burgerwacht werd na de oorlog niet meer heropgestart. In 1924 besloot het stadsbestuur om een deel van het eerste verdiep tot stadsjongensschool om te bouwen. Pas in de jaren 1960 zou de bestemming van het Arsenaal grondig wijzigen. De brandweer kreeg een nieuwe kazerne en de vrijgekomen ruimte werd onder meer ingenomen voor de oprichting van een folkloremuseum.
Het Arsenaal toont door de heropbouw geen enkel spoor meer van zijn oorlogsverleden. Niets doet nog vermoeden dat het gebouw bijna met de grond gelijk gemaakt werd en er tientallen soldaten omkwamen. Enkel een bronzen herdenkingsplaat aan de voorgevel herinnert aan de Eerste Wereldoorlog. In 1922 bracht de brandweer deze aan ter eeuwige nagedachtenis van hun gesneuvelde makker Albert Carbon.
Dit artikel verscheen eerder in Etappe #03 (2014).
100 jaar geleden brak de Eerste Wereldoorlog uit. Een gebeurtenis die in 2014 herdacht wordt tijdens de tour de France. Dit nummer focust op de verschillende linken tussen koers en oorlog.
Zin in meer historische wielerverhalen? Haast je naar onze shop!
Koersen, het is strijden, doorbijten, overleven. Coureurs, het zijn de enige wezens die in staat zijn zeven keer te sterven en toch nog door te...