Het was helemaal niet zeker dat Godefroot naar Tokio zou gaan. In 1963 was hij soldaat geweest, daar ontsnapte niemand aan, een jaar lang was hij gekazerneerd in de buurt van Keulen. Weinig gekoerst, toch acht keer gewonnen. ‘Vier koersen in Duitsland, twee in de Limburg waar je vanuit Duitsland snel was en twee toen ik eens op verlof mocht’, zegt Godefroot. ‘Ik had de pech dat ik naar het leger moest in Duitsland, maar ik had daar ook geluk. De kapitein had interesse voor de sport. Ik herinner me dat ik eens gaan koersen was in Keulen en ik won. De ochtend nadien kwam, bij de vlaggengroet, de chef voor me staan. ‘Godefroot, u hebt gekoerst gisteren?’ Ik vreesde het ergste, want ik was dus de dag voordien niet op het appel verschenen. Maar hij zei: ‘Proficiat, als je vergunningen nodig hebt, vraag je het maar.’ Vanaf toen kon ik trainen als ik wilde en mocht ik mijn aanwezigheden zelf doorgeven.’
Maar die acht koersen hadden weinig indruk gemaakt bij de selectieheren van de Belgische Wielerbond. Eerst kwam een preselectie voor Tokio. Daarop 17 namen. ‘Ik was er niet bij. Dus stelde ik me kandidaat om mee te doen aan de Ronde van Tunesië. Er kwamen amateurselecties van overal heen, ook veel uit het Oostblok, Bulgaren, Roemenen, Oost-Duitsers… Een beetje hetzelfde als op de Olympiade. Oscar Daemers (ooit zelf renner en later directeur van het Gentse Kuipke, red.) zag mijn vader aan de start van de Omloop Het Volk en zei: ‘Is Walter zot geworden? Hij gaat varen gelijk Stan Goossens.’ Dat was een goeie amateur die de Ronde van Tunesië won, maar nooit was doorgebroken.’
Is Walter zot geworden? Hij gaat varen gelijk Stan Goossens.
Maar Godefroot ging. Of vloog, voor het eerst in zijn leven, ‘met een vliegtuig met een propeller, vanuit Parijs’, naar Tunis. Ook daar vloog hij. Drie ritten gewonnen, groene trui, derde in het eindklassement. Na Gösta Petterson die in 1971 de Giro d’Italia zou winnen en Lucien Aimar, in 1966 eindwinnaar van de Tour de France. ‘Toen ik thuiskwam, was ik natuurlijk de vedette. Van niet-geselecteerd bij die 17 eerste namen, kwam ik wel in de selectie van vier die uiteindelijk naar Tokio zou mogen gaan. Arnold Standaert maakte de selectie die normaal gezien moest bestaan uit één renner per provincie. Het probleem was dat zowel Willy Planckaert als ik kans maakten en we waren allebei van Oost-Vlaanderen. Maar Planckaert viel en werd zo uitgeschakeld. Ik was erbij. Samen met Merckx, die net voordien al wereldkampioen was geworden in Sallanches en Brusselaar was. Jos Boons mocht mee als Belgisch kampioen en omdat hij Antwerpenaar was. En Roger Swerts. De afgevaardigde van Limburg had veel impact op de selectie, er was dus altijd iemand mee uit Limburg.’
De vier, plus vier renners die de 100 km-ploegentijdrit zouden rijden, werden samengebracht voor een stage. In Bredene. ‘Van hoogtestages was nog geen sprake.’ In Brussel kregen ze een kostuum aangemeten en een trainingspak. Voor hun fiets moesten ze zelf zorgen. ‘Ik had al een contract getekend om in 1965 prof te worden bij Groene Leeuw en kreeg van hen een fiets. Daar reed ik op het WK in Sallanches al mee. Eddy won daar. Ik was achttiende. Die fiets ging ook mee naar Tokio. Eén fiets.’
We vliegen naar Japan, over de Noorpool, met één tussenlanding. De Spelen beginnen op 10 oktober en duren veertien dagen. Japan is een andere wereld. ‘Op het boerke van den buiten dat ik was, maakte dat veel indruk. Ik herinner me vooral dat ze autostrades hadden met drie bruggen over elkaar. Bij ons waren ze toen nog maar net bezig snelwegen aan te leggen. Verder? Niets bijzonders. De renners zaten in een Olympisch dorp bij het parcours, een serieus eind buiten Tokio. De piste lag daar, ik zat op de tribune toen Patrick Sercu goud pakte. Maar verder? Niets bijzonders. Het eten was westers. Ze hadden al cornflakes. Maar de openingsceremonie in Tokio woonden we niet bij. Dat was een te lange verplaatsing met de auto.’
De selectie trainde er, uiteindelijk waren ze drie weken in Japan, de wegrit was aan het einde van de Spelen geprogrammeerd. Het parcours was vlak. ‘Er zat een hellingkse in’, herinnert hij zich. Ergens vind je dat terug: 65 meter. ‘In mijn herinnering was het toch wat langer. Merckx heeft het de laatste ronde nog gebruikt om aan te vallen. Maar Eddy kreeg krampen en de Fransen zijn achter hem beginnen rijden.’
Het regende, schreven we vroeger, maar dat is uit Walters herinnering weg. Het ging allemaal zeer snel. Er was geen ploegtactiek te bedenken met vier. Ieder reed voor zich. ‘Als amateur ging ik naar elke koers om te winnen.’
We overlopen de uitslag en kijken vooral in Godefroots rug. Wie zien we daar? Het was een massaspurt. Oudere wielrenners zullen Wilfried Peffgen nog kennen. Hij werd zesde voor Gösta Petterson. Godefroot noemt zelf een paar namen die hij zich nog herinnert: ‘Aimar (klopt, die werd 120ste, na de Ethiopiër Saglimbeni en net voor de Peruaan Toda Nishimura, red.), Ole Ritter (later werelduurrecordhouder, hij werd 69ste, red.) en deed Gimondi ook niet mee?’
Felice Gimondi was er inderdaad bij. Hij eindigde 33ste. We zien ook nog de naam van Johnny Schleck en van Gerben Karstens, maar verder de typische Olympische Spelen-uitslag. Exotiek uit Oostblok, Azië, Afrika en Zuid-Amerika, de Argentijnen Delmastro en Breppe die acht en negen werden, jongens als Amini-Sarvar, Soto-Soto, Hosseini, Poudeh, Ambaye, We, Van Ngan en Supaat, Sophonpong en Chow.
Namen die we niet kennen. Namen die we nooit meer tegenkwamen. Zelfs de gouden Zanin en de zilveren Deen: weg. ‘Zanin heeft ooit nog een rit in de Vuelta gewonnen. Van die Deen weet ik niets.’ Rodian verdween jarenlang van de radar. In 1976 en 1977 keerde hij als individueel nog even terug, maar dat was het. In 2007 overleed hij, hij was pas 65. Zo verdween een zilveren medaille in de anonimiteit.
Dat heb je met amateuruitslagen en de wegrit op de Olympische Spelen was tot 1992 voorbehouden aan liefhebbers. De laatste gouden amateur was de betreurde Fabio Casartelli. Voor wielrenners van Godefroots generatie leek de wegrit een opstap. Zeker geen doel zoals je dit jaar van profs hoort. Voor Godefroot, Merckx, Petterson, Gimondi en Aimar begon de roem na Tokio. Die uitslag als een detail in de marge.
Maar die Olympiade spreekt tot de verbeelding. Als je een medaille wint op de Olympiade behoor je bij de top van je sport.
Dat heb je met amateuruitslagen en de wegrit op de Olympische Spelen was tot 1992 voorbehouden aan liefhebbers. De laatste gouden amateur was de betreurde Fabio Casartelli. Voor wielrenners van Godefroots generatie leek de wegrit een opstap. Zeker geen doel zoals je dit jaar van profs hoort. Voor Godefroot, Merckx, Petterson, Gimondi en Aimar begon de roem na Tokio. Die uitslag als een detail in de marge.
En toch. Toch hangt die bronzen medaille in een mooie kader aan de muur in zijn huis in Deurle. In dezelfde lijst een krantenartikel uit Het Volk van 1996 over die prestatie, zijn twee rugnummers van die dag (‘Tokio 1964 Jeux de la XVIII Olympiade’) en het embleem van het Belgisch Olympisch Comité dat toen op kostuum en trainingspak genaaid was. Wie zomaar bij Walter binnenkomt, zal dit zien. Hoger, in zijn bureau, staan nog wel de Trofee van Sportverdienste, de beker van de Ronde van Vlaanderen 1978, de nagekomen kassei van Roubaix en hangt een foto met zijn vrouw Micheline van na zijn eerste Ronde van Vlaanderen. Maar prominentst is die lijst met die medaille, de rugnummers, het embleem en het krantenverhaal.
‘Omdat ik het nog altijd één van de hoogtepunten uit mijn loopbaan vind’, zegt Godefroot. Later won hij tien ritten in de Tour en de groene trui, was twee keer Belgisch kampioen, dubbel winnaar in de Ronde van Vlaanderen, won Parijs-Roubaix en Luik-Bastenaken-Luik. Onder meer. ‘Maar die Olympiade spreekt tot de verbeelding. Als je een medaille wint op de Olympiade behoor je bij de top van je sport.’
‘Dat ik derde werd, zorgde niet voor een ontgoocheling. Ik was nooit van de grote ontgoocheling. Of evenmin van de grote euforie als ik won. Het is wat het is. Zanin en Rodian hadden net voor de laatste rechte lijn een beetje voorsprong gepakt in het stukje naar beneden. Ik ben van aan de bocht beginnen spurten, maar kwam net te laat. Joris Jacobs was er één van de weinige Belgische journalisten en die zei dat het de rapste spurt was die hij ooit zag. Spijt dat ik het goud miste als de meet wat verder lag? Ach. Als, als, als. Als onze kat een koe was, dan kon je ze melken van onder de stoof. Neen.’
Het is 1964 en Tokio is ver van België. Er zijn geen omkaderende tv-shows, er is geen Belgian House, in de herinnering is er geen groot feest. ‘Sercu had al goud gewonnen ook.’ Kort na de wegrit vliegen de Belgen terug. Met een eerste tussenland in Hongkong en drie dagen ter plaatse. ‘We hebben daar wat rondgelopen.’ Dan nog een tussenlanding in Singapore. Dan in Athene. Zo naar huis. Seizoen gedaan.
Maar de impact van de Olympiade? ‘Pas toen ik thuiskwam, realiseerde ik me het belang van dat brons. Niet iedereen is geïnteresseerd in sport en niet iedereen is geïnteresseerd in wielersport. Maar wel in de Olympiade. Zoals in de Tour de France. Mijn moeder werkte in die tijd in de blekerij van Alsberghe-Van Oost. De scheiding tussen bedienden en werkmensen was toen nog groot, dat waren twee verschillende klassen. Maar de dag na mijn medaille kwam de grote directeur, die nooit te zien was op de afdeling waar de vrouwen werkten, naar beneden. Al die arbeidsters vroegen zich af: ‘Wat komt die hier doen?’ Wel, die man kwam mijn moeder proficiat wensen met mijn brons.’
Niet iedereen is geïnteresseerd in sport en niet iedereen is geïnteresseerd in wielersport. Maar wel in de Olympiade. Zoals in de Tour de France.
Er was nog iets. In Drongen, waar Godefroot geboren was en woonde, ontving de burgemeester hem op het gemeentehuis. Er was een receptie en toen werd de held van Drongen in een open wagen door het dorp gevoerd. Samen met Ronald De Neve, toevallig van hetzelfde dorp, die de 100 kilometer-ploegentijdrit had gereden. ‘Zo’n huldiging in open wagens… wie mij een beetje kent, weet dat ik daar niet zo voor was. Maar ik heb het nadien maar één keer meer meegemaakt. Dat was een jaar later toen ik Belgisch kampioen werd bij de beroepsrenners. Nadien nooit meer. Ook dat zegt genoeg over de impact van de Olympische Spelen.’
Die bronzen medaille veranderde overigens niets aan zijn contract bij Groene Leeuw, dat al voor Tokio werd getekend. ’10.000 frank per maand kreeg ik, wat veel was voor die tijd. Veel meer dan wat ik als schrijnwerker verdiende.’ Het Belgisch Olympisch Comité gaf geen premie voor de medaillewinnaars. ‘Dat mocht niet. We waren amateurs. Daar mocht je geen geld aan verdienen.’ Patrick Sercu vertelde ooit dat hij alleen zijn trainingspak mocht houden. ‘Dat zou kunnen’, zegt Walter. ‘Dat weet ik niet meer. Het is al zolang geleden.’
Er is nog één anekdote over en dat is deze. ‘De grote baas van de Innovation in Gent ging naar dezelfde kapper als ik. Met die kapper was ik goed bevriend. Op een dag vroeg die man van de Innovation een paar bekers, foto’s, truien en de medaille van Tokio om er een kleine tentoonstelling mee te maken in één van de etalages van zijn winkel. Toen dat voorbij was, kreeg ik alles terug. Alleen mijn medaille was zoek. Jaren later belde Gilbert Staepelare me op. Hij was rallypiloot en na die tentoonstelling van mijn spullen, was er een tentoonstelling geweest met zijn trofeeën. Toen die gedaan was, kreeg hij alles terug en bij zijn gerief zat een medaille van Tokio. Tokio? Daar was Gilbert nog nooit geweest. Pas jaren later vertelde hij dat aan een bevriend rallypiloot uit Drongen. En die kende me.’
Naar Tokio zou Walter Godefroot nooit meer terugkeren, maar de Spelen in Sydney maakte hij wel mee. Hij was in 2000 ploegleider van Team Telekom en als gast van zijn Duitse sponsor (‘met Duitse vlagjes op mijn kaken’) werd hij uitgenodigd in Sydney. ‘De schoonste reis van mijn leven. We werden prachtig gelogeerd in een pakketboot die ‘Deutschland’ heette, er was een zeiluitstap met een catamaran en een luchtballonvaart boven de wijnvelden.’
Maar er was natuurlijk ook een wegrit en die won ‘zijn’ Jan Ullrich voor ‘zijn’ Alexander Vinokoerov en ‘zijn’ Andreas Klöden. Twee Duitsers en een Kazak, alle drie Telekom-renners. Walter glimlacht. ‘Ik weet dat Rudy Pevenage het graag anders vertelt, maar het is zeker zo dat ik toen ze met hun drieën weg waren aan de Duitse ploegleider heb gezegd: ‘Vijf kilometer alles geven, dan komt niemand meer terug.’ Dat Jan goud moest winnen, daar was geen discussie over. Daar waren Vino en Klöden het over eens. Maar Klöden wilde wel zilver en ook daarover heb ik beslist. Vino moest tweede worden. (glimlacht) Dat was wel raar. Hoeveel keer in je carrière kun je zoiets beslissen?’
Jaren later won Vinokoerov goud op de Spelen van Londen. Iedereen zei dat Rigoberto Uran op het juiste moment opzij keek en zo vrede nam met zilver. Walter weet het niet. ‘Ik weet alleen dat je er op dat moment wel moet zitten om te kunnen winnen. En dat Vino één van de meest faire mensen is die ik in het wielermilieu heb ontmoet.’
Op de tonen van 'Tokyo by Night' (officiële soundtrack van de Spelen in 1964) bestormen de wielrenners het parcours. Geteisterd door de regen leggen ze acht ronden van elk 24 kilometer af rond de buitenwijken van Tokyo. De Italiaan Mario Zanin komt als eerst over de streep, gevolgd door de Deen Kjell Akerström Rodian. De Belg Walter Godefroot is derde en buigt het hoofd.
Pascal Richard is een van die figuren die sinds het beëindigen van zijn carrière steeds dieper tussen de plooien van de wielergeschiedschrijving is...