In april 1896 ging de droom van de Franse graaf Pierre de Coubertin in vervulling. Meer dan 1500 jaar na het einde van de antieke Olympische Spelen verrees het sportevenement als een feniks uit zijn as. De Coubertin had jarenlang gewerkt om de antieke sportwedstrijden te reanimeren en in een modern jasje te steken. En hij had grote ambities voor zijn geesteskind. De Spelen moesten voor vrede en begrip tussen de naties zorgen en een sterke, gezonde bevolking kweken.
De eerste editie van de moderne Spelen waren nochtans geen overweldigend succes. Tenminste: als we die aan de hedendaagse standaarden zouden afmeten. Nauwelijks 241 atleten daagden op in het Atheense Panathinaiko-stadion voor de openingsceremonie van 6 april. De overgrote meerderheid van hen waren Grieken, aangevuld met beduidend kleinere groepjes Britten, Amerikanen en Duitsers. Een handjevol atleten uit andere landen, van Oostenrijk-Hongarije over Denemarken tot Zweden, maakte het plaatje compleet. Toch sprak de Atheense olympiade wel degelijk tot de verbeelding van veel tijdgenoten. De Coubertin was erin geslaagd om een bijna mythisch evenement nieuw leven in te blazen. In een moderne sportcultuur die nog in de kinderschoenen stond, waren de Spelen bovendien de grootste en meest internationale sportieve meeting tot dan toe.
Die eerste Spelen waren niet volledig zonder een stevige dosis wielrennen. De nog jonge wielersport kende absolute hoogdagen in de jaren 1890, een gevolg van de brede doorbraak van de moderne fiets in dezelfde periode. Sprinters en langeafstandsrenners waren de grootste sporthelden van hun tijd. In Athene wachtten verschillende wielerdisciplines dan ook op hun eerste olympische kampioenen. Er was de wegrit, die twee rondjes deed over het traject van de marathon – nog zo’n belangrijke nieuwigheid. Op de Neo Phaliron-velodroom in de havenstad Piraeus, vlakbij Athene, vonden dan weer de pistewedstrijden plaats. Die bestonden uit een tijdrit, een sprintnummer en een 12 urenkoers, maar ook uit afstandswedstrijden over 10 en 100 kilometer.
De wielersport was ook in 1896 al een steunpilaar was van de Belgische sportcultuur. Toch waren Belgische renners in geen velden of wegen te bespeuren in Athene. Meer nog, op de eerste moderne Spelen waren er helemaal geen Belgische atleten aanwezig. Graaf Maxime de Bousies, het enige Belgische lid van het nieuwe Internationaal Olympisch Comité, was er niet in geslaagd zijn landgenoten zover te krijgen om een sportieve delegatie naar Griekenland te sturen. Heel verwonderlijk was dat niet. Veel nationale sportorganisaties stonden nog in hun kinderschoenen. De Union Belge des sociétés de sports athlétiques bijvoorbeeld, de latere Belgische voetbalbond, was op dat moment nauwelijks een jaar oud. De sterke nationale gymnastiekbonden moesten dan weer niets weten van de Spelen. Voor hen waren sport en gymnastiek twee tegengestelde zaken. Alleen die laatste bood volgens hen een gezonde vorm van lichaamsbeweging.
Toch vormde de wielerwereld aanvankelijk een uitzondering op de Belgische desinteresse voor de Spelen. De Ligue Vélocipédique Belge, de in 1882 opgerichte nationale wielerbond, was de sterkste en grootste van alle Belgische sportorganisaties. Zij had aanvankelijk wél beloofd om enkele renners naar Athene te sturen om er de Belgische kleuren te verdedigen. Dat plan was echter afgeketst op de hoge verplaatsingskosten die de bond dan moest betalen.
Voor de Ligue was het hoe dan ook geen sinecure geweest om geschikte kandidaten te vinden. Sommige olympische ideeën stonden haaks op de Belgische wielercultuur. De beste Belgische renners van dat moment waren profs. Koersen rijden en winnen bezorgde hen een inkomen. Maar de Spelen stonden alleen open voor amateurs, atleten die hun sport gratis en voor niets beoefenden. Door voor het amateurisme te kiezen, wilde de Coubertin winstbejag buiten de deur houden en fair-play en sportiviteit centraal stellen. Atleten moesten deelnemen omwille van hun liefde voor de sport, niet voor het prijzengeld. Internationale Belgische wielersterren zoals Robert Protin en Hubert Houben kwamen zo automatisch niet in aanmerking voor Athene. Toch was België dankzij de wielerwereld niet helemaal afwezig op de Spelen …
Op 30 maart 1896 stapte Jules Hansez in de Franse havenstad Marseille op de pakketboot Le Sénégal, bestemming Athene. De Ligue Vélocipédique Belge stuurde dan wel geen atleten naar de Spelen, met Hansez zou ze wel een ervaren officiële afgevaardigde ter plaatse hebben. Hansez was lid van de sportcommissie van de Ligue, het belangrijkste bestuursorgaan voor de wielersport. Bovendien was hij al goed bekend met de ideeën van de Coubertin. In juni 1894 was hij samen met twee andere Belgische sportsmen aanwezig geweest op het Congres International Athlétique in Parijs. Dat congres was door de Coubertin georganiseerd om een universele definitie van een amateursporter vast te leggen en zo internationale competities beter mogelijk te maken. Elk land had immers een lichtjes afwijkende opvatting over wat onbetaald sporten precies inhield. Maar tegelijk wilde de Coubertin met het congres de internationale sportbonzen warm maken voor zijn olympische ideeën.
Hansez had nog een goede reden om naar Athene te trekken: er school interessante kopij in! Naast bondsbons was hij namelijk de hoofdredacteur van de in 1893 opgerichte krant Le Véloce, het allereerste sportieve dagblad van België. Zoals de naam al verraadt, dankte Le Véloce zijn bestaan aan de exploderende populariteit van het wielrennen, dat het merendeel van haar pagina’s vulde. Met zijn reis naar Athene sloeg Hansez twee vliegen in een klap: hij vervulde zijn opdracht voor de wielerbond én hij kon zijn lezers trakteren op een exclusief verslag van de Spelen.
Hansez reisde niet alleen. Een opvallende figuur uit het Belgische wielerwereldje hield hem gezelschap in zijn scheepskajuit. Om te beginnen was hij geen Belg… maar een Rus. Michel Borissowsky was enkele jaren eerder vanuit Moskou naar Brussel gekomen om er voor ingenieur te studeren aan de Université Libre de Bruxelles. Maar de jonge twintiger deed er meer dan achter zijn boeken zitten. Borrisowsky geraakte verslingerd aan de fiets en maakte al snel naam als een begiftigd sprinter op de wielerpistes van de hoofdstad. Samen met zijn collega-renner Lucien Hautvast vormde hij zelfs een beresterk koppel op de tandem.
De 25-jarige Borrisowsky had bovendien zin voor avontuur. Een jaar eerder was hij al op zijn eentje per fiets door Italië getrokken. Voor hij in 1896 met Hansez op de boot naar Athene stapte, was hij samen met een vriend van Parijs helemaal tot in Marseille gefietst, een tochtje doorspekt met heel wat sightseeing. En, niet onbelangrijk: Borrisowsky kwam uit een steenrijke familie. Met zijn fortuin droeg hij regelmatig bij aan het kapitaal van Le Véloce, de sportkrant van zijn vriend Hansez. Die kon hem dus moeilijk weigeren als reisgezel…
Tot slot had Borrisowsky een heel goede sportieve reden om op de Spelen aanwezig te zijn. De Rus was een profrenner, dus hij was per definitie uitgesloten van deelname als volwaardig atleet. Maar omdat hij zo’n expert in het koersen op een tandem was, had de organisatie van de Spelen hem gevraagd om op te treden als gangmaker bij de pistekoers van 100 kilometer. Met de in Brussel studerende Moskoviet had België dus toch een kleine sportieve inbreng op die allereerste moderne Spelen...
Borrisowsky en Hansez waren vertrokken voor een avontuurlijke reis. Hevige stormwinden en onweersbuien zorgden voor flink wat vertraging van hun tocht van Marseille naar Athene. Van die extra tijd maakten ze gretig gebruik om kennis te maken met hun medereizigers. Daar bleek minstens een andere Belg tussen te zitten, en die was niet van de minste. De op dat moment heel bekende liberale politicus Paul Janson was namelijk met zijn gezin eveneens onderweg naar de Griekse hoofdstad.
Of Janson net zoals Borrisowsky en Hansez alleen voor de Spelen naar Athene reisde, is nog maar de vraag. Le Sénégal stoomde namelijk niet meteen door naar de Griekse hoofdstad, maar trakteerde haar passagiers eerst op een uitgebreide toeristische kennismaking met het antieke Griekenland. In het verslag van hun reis dat Borrisowsky neerpende voor Le Véloce, vertelt hij in detail over het traject van hun boot langs de Griekse kusten. Daarbij gingen alle passagiers regelmatig voor anker om een bezoek te brengen aan ook toen al wereldberoemde antieke sites zoals de ruïnes van Delphi en – inderdaad – die van Olympia, de locatie van de oude Olympische Spelen. Zelfs meer obscure ruïnes zoals die van het plaatsje Navplion stonden op het programma.
Dat alles overigens tot toenemende ergernis en verveling van de Russische renner, voor wie de ene ruïne alsmaar meer op de andere begon te lijken. Alleen de practical jokes die Hansez en hij met hun medepassagiers uithaalden, konden bij hem op enthousiasme rekenen. Hetzelfde gold voor de geïmproviseerde sportwedstrijden die een groepje passagiers op poten zette aan de overblijfselen van Olympia, en waaraan de Rus met overgave deelnam.
Op 3 april kwamen Hansez en Borrisowsky aan in Athene, ruim op tijd voor de olympische openingsceremonie. Die ceremonie liet meteen een stevige indruk achter bij Hansez. Het enorme, witmarmeren Panathinaïkó stadion, dat al bestond sinds de vierde eeuw voor Christus maar helemaal gerenoveerd was voor de moderne Spelen, imponeerde hem. Even enthousiast was hij over de massa van 80.000 mensen die kwam kijken naar de openingsfestiviteiten, waarbij de nationale atletendelegaties zich plechtig presenteerden en een koor van 150 zangers voor het eerst de olympische hymne opvoerde.
Hansez had nog wel meer goeds te vertellen over zijn olympische ervaring. Atletiekproeven zoals het discuswerpen fascineerden de wielerjournalist. Bovendien stemden de vele Griekse overwinningen hem optimistisch over de toekomst van de sport in het gastland. De triomfantelijke aankomst van de Griekse winnaar van de allereerste marathon, Spyridon Louis, zorgde volgens hem zelf voor een nationaal delirium.
Toch was niet alles rozengeur en maneschijn. Dat de allereerste ‘zomerspelen’ plaatsvonden tijdens de ook in Griekenland grillige aprilmaand, had zo zijn gevolgen. Bijna de hele Spelen lang was het barslecht weer, tot groot ongenoegen van de journalist van Le Véloce. De tennissers zagen hun ballen alle kanten uit schieten door felle windstoten. En terwijl Hansez zat te bevriezen op de tribune van het olympisch zwemstadion, moesten de zwemmers het ijskoude water van de haven van Piraeus trotseren.
Ook zijn reisgezel Borrisowsky stak het winderige, koude weer behoorlijk tegen. Maar anders dan Hansez had de Rus geen enkel goed woord over voor de Spelen. De vele wedstrijden die hij bijwoonde, waren één lange oefening in verveling voor hem. In niet mis te verstane bewoordingen gaf hij zijn mening over de spankracht en kwaliteit van de olympische competities in Le Véloce: ‘Het is altijd hetzelfde, en dan te zeggen dat je bij ons voor twee frank dezelfde bokskampen, gewichtsheffers etc. kan zien op eender welke kermis’. Bij elke discipline namen telkens dezelfde atleten deel. Bovendien won er elke keer een Griek, een Amerikaan of een Duitser. Borrisowsky had zelfs een hekel aan Athene, dat hij een stoffige, morsige stad vol oplichters vond. Het enige wat hem vrolijk stemde, waren wat hij de ‘officieuze Spelen’ in de haven van Piraeus noemde. Daar gingen bijna elke nacht Amerikaanse zeelui en lokale inwoners met elkaar op de vuist in de tavernes!
Het Belgisch-Russische duo van Le Véloce was helemaal vernietigend voor de olympische wielerkoersen. Ondanks het slechte weer trokken die nochtans aardig wat volk. Voor de snelheidskoers over 100 kilometer verzamelden zich zelfs 20.000 kijklustigen in de velodroom van Piraeus, waaronder de Servische én de Griekse koning. De Fransman Léon Flameng kwam als eerste over de meet in die wedstrijd. Samen met zijn landgenoot Paul Masson won hij overigens bijna alle wielerproeven. Een uitzondering op die Franse dominantie was de wegrit, waar de Griek Konstandinidis de prestatie van zijn landgenoot Spyridon Louis overdeed per fiets.
Dat Borrisowsky tijdens de 100 kilometerkoers als gangmaker moest optreden op een gewone toeristentandem, stemde hem alvast niet milder. Dat heel wat Griekse deelnemers de piste betraden op alledaagse toeristenfietsen, waar zelfs nog spatborden en remmen op zaten gemonteerd, was voor hem de perfecte illustratie van het ondermaatse sportieve niveau. Hansez bekeek het positiever: hij vond het jammer dat er geen Belgische renners meededen. Met zo’n ondermaats deelnemersveld hadden die zeker verschillende titels in de wacht kunnen slepen... In zijn eindbeschouwing bij de Spelen was ook Hansez echter vernietigend voor het wielergedeelte. In het gemiddelde Belgische dorp waren er spannender koersen te zien, volgens de journalist. Wat een officieus wereldkampioenschap voor amateurrenners had moeten worden, was op een flop uitgedraaid.
Het was inderdaad zo dat sommige olympische wielerproeven van ondermaatse kwaliteit waren. Ook andere journalisten getuigden bijvoorbeeld over het doodsaaie karakter van de olympische 12 urenkoers. Maar Hansez was niet heel objectief in zijn beoordeling. Al tijdens het congres van 1894 dat de Coubertin had georganiseerd, had hij zich laten opmerken als een scherp criticus van het strikte amateurisme dat de jonge olympische beweging wilde promoten. De Atheense Spelen hadden hem alleen maar meer overtuigd van zijn eigen gelijk. Hij hoopte dan ook op spannender koersen bij de volgende Spelen, in Parijs in 1900. Daar moesten volgens hem ook profrenners aan kunnen deelnemen.
Na de olympische eindceremonie van 15 april konden Hansez en Borrisowksy niet snel genoeg weer op de boot stappen. Allebei waren ze het barslechte weer hartgrondig beu en waren ze helemaal uitgekeken op Griekenland. De olympische ervaring liet in ieder geval bij geen van beiden een blijvende indruk achter. Latere olympiades lieten ze links liggen, ook al was die in Parijs vier jaar later heel wat dichter bij de deur. Dat had ongetwijfeld ook te maken met hun tanende interesse voor het wielrennen. Allebei geraakten ze na 1896 alsmaar meer in de ban van de opkomende motorsport, die nog sneller en spannender was dan het wielersport – maar nooit een olympische sport zou worden.
Nochtans had hun weinig enthousiaste oordeel over de Spelen geen effect op het Belgische enthousiasme voor de olympische beweging. In 1900 trokken er namelijk wél Belgische atleten naar Parijs, hoewel het tot in 1906 wachten was voor ons land een eigen Olympisch Comité kreeg. En de eerste Belgische renner die een olympische medaille won? Die kwam er pas in 1908, toen Joseph Werbrouck brons won op de 20 kilometer tijdens de Spelen van Londen.
Pascal Richard is een van die figuren die sinds het beëindigen van zijn carrière steeds dieper tussen de plooien van de wielergeschiedschrijving is...