Zowel het Oost-Vlaamse Zele als Zonnegem vaardigde in juni 1959 met respectievelijk Kamiel Buysse – de grootvader van huidig CCC-kopman Greg Van Avermaet – en Michel Van Aerde voor het eerst een Tourdebutant af. Eind jaren vijftig een heuglijke gebeurtenis die haast z’n voorgaande niet kende. “Ik won in ’58 twee etappes in de Ronde van Bulgarije en in ’59 een rit in de Ronde van België met telkens een derde plek in het eindklassement als gevolg”, aldus Buysse. “Wellicht op basis daarvan heb ik mijn selectie voor de nationale Tourploeg van ’59 afgedwongen. Bovendien kende ik Fred De Bruyne goed, die toen al vijf Tours achter de kiezen had en me er graag bij wilde. Het is in mijn geval jammer genoeg bij die ene keer gebleven, mede door een zware knieblessure een jaar later.”
Van Aerde wilde eigenlijk eerder al naar Frankrijk afreizen: “In ’57 zette ik voor het eerst mijn zinnen op de Tour, maar Antonin Magne – die toen mijn ploegleider was bij de Franse Mercier-ploeg – raadde me dat ten stelligste af. Waarom? Omdat ik volgens hem nog veel te jong was om de Ronde van Frankrijk te rijden. In ’58 kon ik geen selectie afdwingen. Toegegeven, ik reed op dat moment niet zo goed, maar bij die ploegsamenstelling kwam ook altijd wel wat vriendjespolitiek kijken. (knipoogt) Een jaar later konden ze blijkbaar toch niet meer om me heen. Uiteindelijk heb ik van ’59 tot ‘65 in totaal zeven keer de Tour gereden. In ’60 (Gap) en ’61 (Aix-en-Provence) won ik telkens één etappe, in ’62 en ’63 gaf ik noodgedwongen op. De ene keer door aanhoudende diarree na het drinken van vuil water, de andere keer door een valpartij vlak na de finish. Bizar genoeg telkens in de buurt van Bagnères-de-Luchon, blijkbaar mijn onheilsplek.”
In Mulhouse staan eind juni ’59 in totaal 120 renners aan de start, verdeeld over tien al dan niet gemengde landenploegen: België, Italië, Frankrijk, Spanje, Nederland-Luxemburg, Zwitserland-Duitsland en de ‘Internations’ (een gemengde ploeg met onder andere Denen, Britten en Portugezen) en daarnaast de Franse regionale ploegen Centre-Midi, Parijs-Noord-Oost en West-Zuid-West. Bij de Belgen worden Jan Adriaensens, Jean Brankart, Jos Hoevenaars en Jef Planckaert uitgespeeld als klassementrijders.
Fred De Bruyne, Michel Van Aerde en Martin Van Geneugden moeten zich toeleggen op ritwinst met Van Aerde als potentiële winnaar van de groene puntentrui. “En zeggen dat de koers me eigenlijk nooit geïnteresseerd heeft”, gaat Van Aerde verder. “Mijn vader was fietsenmaker. Hij droomde ervan dat zijn enige zoon coureur zou worden. Aanvankelijk koerste ik om hem een plezier te doen en later louter om mijn boterham te verdienen. Dikwijls tegen mijn gedacht. Je wil niet weten hoe vaak ik onderweg naar een of andere wedstrijd rechtsomkeer maakte van zodra het begon te regenen. Trainen in slecht weer deed ik ook niet. Toen mijn vader in ’63 plots stierf, had ik onmiddellijk moeten stoppen met wielrennen. Ik deed nog door tot begin ’66, maar mocht het te herdoen zijn… Nee, de goesting was helemaal weg na de dood van mijn pa. Ik haalde zelfs mijn fiets niet meer uit de koffer na een wedstrijd."
"Natuurlijk was hij trots toen ik in ’59 naar de Tour mocht", gaat Van Aerde verder. "Ik was minder onder de indruk. Al vertrok ik vanuit het Brusselse Zuidstation wel met de ambitie om minstens één rit te winnen. In de vierde etappe, 230 km van Roubaix naar Rouen, was het al bijna zover. Ik reed de laatste twintig kilometer samen voorop met de Italiaan Dino Bruni, maar hij weigerde op kop te rijden. Uiteindelijk klopte hij me in de sprint. Zuur, maar niks aan te doen. ’t Was ne rappe. Daarna finishte ik nog zes keer in de top tien zonder etappewinst evenwel. Met 366 punten werd ik tiende in het puntenklassement op bijna 250 punten van de Franse groene truiwinnaar André Darrigade.”
Ook de rol van Buysse is van meet af aan duidelijk: “Knechten. Ik was een typische waterdrager. En dat mocht je toen nog behoorlijk letterlijk nemen. Overal waar ik kon – drankstandjes, cafés, hotels – stapte ik af om in zo weinig mogelijk tijd zo veel mogelijk gratis drank mee te grissen voor de hele ploeg. Idealiter water, maar ook soms hele wijnflessen of frisdrank. Dat werd ons niet overal in dank afgenomen. Ik werd zelfs ooit achternagezeten door een razende hotelier die met een glazen fles op mijn hoofd sloeg, omdat ik zomaar drank uit zijn zaak meenam. Met zó’n buil ben ik Parijs binnengereden. (lacht)
Onderweg werden we ook twee keer bevoorraad met rijsttaartjes, kippenbillen, gedroogde pruimen enzovoort. Uit schrik om niet genoeg te eten te krijgen tijdens de Ronde van Frankrijk had ik trouwens van thuis wat extra vlees in mijn valies meegenomen: een paardenfilet van drie à vier kg en enkele dikke gezouten paardensaucissen. ’s Nachts stond ik soms op om nog een dikke schel paardenfilet te eten. Daar heeft mijn kamergenoot Marcel Janssens nog van mee geprofiteerd. (lacht) Ach, ik was van boerenkomaf en nogal een stevige vleeseter.”
Van Aerde kan zijn oren nauwelijks geloven. Al bekent hij schoorvoetend dat hij toch ook wat extra proviand van thuis had meegepakt. “Ja, maar toch geen vlees”, lacht hij. “Ik verstopte twee pakken Mars tussen mijn kleren. Nog steeds ben ik verslingerd aan die chocoladerepen, al mag ik er eigenlijk geen meer eten. In ’59 stak ik er soms in de zakken van mijn wollen wielertrui voor onderweg. Snelle suikers, hé.”
Op de vraag hoe het destijds zat met dat andere ‘krachtvoer’, dopingcontroles bestonden nog niet, blijft het even stil. “Ik nam zelf niks mee naar die Ronde en daar werd ook niet over gepraat”, aldus Buysse. “Al zag ik wel dat mijn kamergenoot iedere avond een pikuur in zijn achterwerk zette. Wat het was heb ik nooit geweten, want het etiket was overplakt. Ik vroeg er ook niet naar. Wel of hij er eentje voor mij kon missen zodat ik het ook eens kon uitproberen. ‘Nee, ik heb er net genoeg mee, voor iedere avond eentje’, klonk het. ‘Maar als ik ten val kom en moet stoppen, mag jij de rest hebben.’ Wat niet gebeurde.
Een pepmiddel kan het niet geweest zijn, want daarvan kan je niet slapen. Ik denk eerder in de richting van een vitaminepreparaat of iets om sneller te recupereren.” Van Aerde aanhoort het verhaal met stijgende verbazing. “Dat is het eerste wat ik daarvan hoor’, klinkt het. "In ’59 heb ik daar eerlijk waar niks van gemerkt. Daar werden simpelweg geen woorden aan vuil gemaakt.”
Over naar een ander doorgaans heikel onderwerp: geld. “In januari ’60, bij de afrekening van de Tour ’59 in het Bondsgebouw, bleek dat ik liefst 50.000 Belgische frank, omgerekend bijna 1.240 euro, meer moest betalen dan mijn ploegmaats”, foetert Buysse. “Mijn rugnummer 23 werd als waterdrager uiteraard het vaakst opgeschreven door attente en meestal kwaaie Franse horeca-uitbaters. Gelukkig werd die extra kost verdeeld over alle Belgische Ronderenners. Uiteindelijk hielden we er allemaal dankzij de eindwinst in het ploegenklassement – we deden ruim een half uur beter dan de Fransen – toch 105.000 Belgische frank (net geen 2.603 euro, nvdr) aan over, een aanzienlijk bedrag in die tijd.
Alleen John Van Tongerloo moest het met minder stellen, omdat hij na een valpartij in de tiende rit van Bayonne naar Bagnères-de-Bigorre noodgedwongen de Tour van ’59 moest verlaten. Dubbel pijnlijk, want Eddy Pauwels had een dag eerder in Bayonne de gele trui veroverd van de Fransman Robert Cazala en in Bagnères won Marcel Janssens in de afzink van de Tourmalet. Het zou trouwens bij die ene Belgische ritzege blijven. Pauwels reed uiteindelijk twee dagen in het geel rond, Hoevenaars vier.”
De manschappen van Jean Aerts verdedigden telkens met hand en tand de leiderstrui, maar eindwinst zat er nooit in. “Daarvoor was onder meer Bahamontes veel te sterk”, vertelt Van Aerde. “Als er een zware bergrit op het programma stond, ging die er telkens vroeg vandoor en je zag die de rest van de dag niet meer terug. De vogel was gaan vliegen. Toen werd tenminste nog een serieus stukske gekoerst. Als ik nu naar een grote Ronde op tv kijk, zet ik vaak uit pure miserie de tv uit… Ook Henry Anglade en Jacques Anquetil reden goed dat jaar. Nee, hoe hard we ook ons best deden, het werd al vrij snel duidelijk dat we ons niet te veel illusies moesten maken omtrent het eindklassement.”
Rugnummer |
Naam |
Geboorte- en sterfdatum |
---|---|---|
21 | 06/06/1932 – 02/10/2018 | |
22 | 12/07/1930 - 23/07/2020 | |
23 | 08/07/1934 - 26/10/2020 | |
24 | 21/10/1930 – 04/02/1994 | |
25 | 23/01/1931 – 17/11/2012 | |
26 | 30/11/1932 – 14/06/1995 | |
27 | 30/12/1931 – 29/07/1992 | |
28 | 02/05/1935 – 06/03/2017 | |
29 | 05/05/1934 – 22/05/2007 | |
30 | 02/10/1933 - 11/08/2020 | |
31 | 21/01/1932 – 08/07/2014 | |
32 | 29/12/1933 – 19/01/2017 |
Beste Belg in de Tour van ’59 werd uiteindelijk Jan Adriaensens, die zesde werd op ruim tien minuten. Ook Hoevenaars (8ste) en Brankart (10de) haalden de top tien, terwijl Pauwels (11de) er net buiten viel. Van Aerde werd 22ste, Buysse 61ste. Buysse eindigde daarmee in de staart van het klassement: slechts 65 van de 120 starters overleefden de 22 etappes, goed voor 4.391 kilometer inclusief de beklimming van onder meer de Tourmalet, Aspin, Peyresourde, Galibier en de Puy-de-Dôme.
“De vijftiende etappe was een klimtijdrit van twaalf kilometer op die laatste col”, zegt Buysse. “Ik stond op dat moment derde laatste in het klassement en moest dus als een van de eersten aan de bak. Na de aankomst reed ik de Puy-de-Dôme weer naar beneden en ik vergeet nooit het moment waarop ik Bahamontes kruiste, die stond toen zesde in het algemeen klassement op ruim zeven minuten van Hoevenaars. Hij reed verdomme rapper naar boven als ik naar beneden (algemene hilariteit). Met sprekend gemak won hij die tijdrit: 36 minuten en 15 seconden. Hij stond prompt tweede op amper vier seconden van Hoevenaars.
Het is duidelijk dat de Spanjaard daar de basis legde voor zijn latere eindzege. De Luxemburger Charly Gaul, toch ook geen sukkelaar in de bergen, werd tweede op bijna anderhalve minuut. Anglade derde op drie minuten. Ik kreeg die dag zeker elf minuten aan mijn broek. Liefst 42 renners finishten die dag buiten tijd, maar werden ’s avonds weer opgevist. Anders hadden er ’s anderendaags maar 23 coureurs meer aan de start gestaan.
Ondanks zijn meesterschap bleef Bahamontes wel een sympathieke gast. Hij heeft me in die bewuste Tour zelfs ooit aan mijn zadel voortgeduwd tijdens een sanitaire pauze op de fiets. (lacht) Al heb ik hem na die Ronde van Frankrijk toch eens goed liggen gehad. Vier dagen nadat we in Parijs gearriveerd waren, stond het criterium van Sint-Lambrechts-Woluwe op het programma. Vooraf werd afgesproken dat Bahamontes die dag moest winnen, maar daar trok ik me helemaal niks van aan.
Ik verdiende in die tijd bij de Franse Peugeot-ploeg 7.000 Belgische frank per maand, omgerekend nog geen 175 euro. Het startgeld voor een criterium bedroeg 4.000 frank en als je won kreeg je daar nog eens 2.000 frank bovenop. Mijn rekening was rap gemaakt. Fred De Bruyne kwam me achteraf nog vlakaf zeggen dat ik toch wist dat Bahamontes die dag moest winnen. ‘Dat had hij dan maar moeten doen, hé’, zei ik. Foert zunne, ik kon dat geld beter gebruiken. Dat zal de Tourwinnaar ook wel gesnapt hebben. Ik liep hem later nog vaak tegen het lijf en hij bleef toch altijd vriendelijk.”
Dit artikel verscheen eerder in Etappe #07 (2019).
Het zevende nummer van Etappe kleurt helemaal geel. Naast de eerste eindzege van Merckx in de Tour van ’69 staat de band tussen het Belgisch wielrennen en de Tour in Etappe #07 centraal, net als het 100-jarig bestaan van de gele trui. Ontdek onder meer de verhalen over de roots van de natourcriteriums, het befaamde Tourkrantje van Het Volk en de West-Vlaamse connectie van Greg LeMond.
Zin in meer Tour de France-verhalen? Haast je naar onze shop!
Dat Eddy Merckx 50 jaar terug de Tour won is intussen genoegzaam bekend. In de schaduw van die feestelijke gebeurtenis valt nog een andere...