Piste
longread
retro

Menseneters die slaan en bijten: New York, 1920

13min leestijd   door Herman Chevrolet op 03 augustus 2022
Enkele tellen nog en de deuren van het Madison Square Garden zouden worden geopend. De sfeer was grimmig. Er werd geduwd, geschopt, geslagen en gescholden. Ze waren ruwe wedstrijden gewend, de New Yorkers, maar wat nu in het programmaboekje stond deed hen alleen maar dromen over een wel zeer boeiende wedstrijd, zo eentje die ze nog niet eerder hadden gezien.

Ongeleide projectielen

Enkele dagen voor de start van de zesdaagse, die zou beginnen op 5 december 1920, waren overal affiches verschenen met daarop renners die in een hok met stalen staven waren opgesloten. Een man die enige gelijkenis vertoonde met Karel Van Wijnendaele gooide hen hompen vlees toe. De renners graaiden naar dat vlees. In de plaatselijke kranten waren artikels verschenen over hen, ze hadden het over menseneters die sloegen en beten. Conclusie: de Duitsers, die tijdens W.O I vijf jaar lang met hen te maken hadden gehad, waren zeer beklagenswaardig.

Dus stonden enkele tellen voor de deuren van de wielerbaan openden meer dan tienduizend man te wachten, en die wilden op de een of andere manier allemaal tegelijkertijd naar binnen. Het publiek kwam uit alle lagen van de bevolking: het bestond uit bankiers, kunstenaars, schrijvers, gangsters, theatermensen, pooiers, aristocraten en showgirls. Zwervers, daklozen en zakkenrollers hadden een weekabonnement gekocht. Dat was voor hen dan wel een flinke investering, maar voor die prijs hadden ze onderdak, hoefden ze niet buiten in de winterse kou te slapen. De zakkenrollers konden een week lang hun slag slaan.

Niemand die de fascinatie van de New Yorkers voor de zesdaagse kon verklaren. Hoe dan ook: elke avond zat de wielerbaan mudje vol, urenlang bleven ze zitten en stikten zowat door de rook – vanwege die tabakswalmen droegen de renners soms stofbrillen. Duidelijke zaak: een zesdaagse te New York was van een andere orde dan die in Europa toen. Hier was het een smerige bende, blijkbaar was dat het wat de Amerikanen aantrok in die wielerdiscipline. Altijd viel er wel iets te beleven.

Als er een Europeaan een ronde voorsprong nam bekogelden ze hem met bier - waarbij, laten we wel wezen, het glas de inhoud volgde.

Elke avond was er heibel in het Madison Square Garden. Renners reden opzettelijk tegen elkaar om een tegenstander te beletten een ronde winst te nemen, dan gleden ze over de houten vloer en soms kwam daar zoveel bloed aan te pas dat de wedstrijd eventjes werd stilgelegd. Als een schoonmaker de vloer wilde boenen werd hij op zijn beurt uitgescholden door een publiek dat eiste dat bloed op de baan een essentieel onderdeel was van het wielrennen. Hoe dan ook, ze vermaakten zich.

Als er een Europeaan een ronde voorsprong nam bekogelden ze hem met bier – waarbij, laten we wel wezen, het glas de inhoud volgde. Renners vielen in slaap op de fiets en werden dan wakker geschreeuwd door het publiek. Om alsnog wakker te blijven dronken ze cocktails van cocabladeren, gebruikten ze strychnine of nuttigden ze adelaarssoep, een drankje dat op smaak was gebracht met zuivere cocaïne. Niet verwonderlijk dat er nu en dan een dode viel. Het bracht de autoriteiten ertoe het reglement te veranderen: vanaf 1899 mocht een renner niet meer dan twaalf uur aan een stuk op de fiets zitten. Het was het begin van duo’s, de Madison was geboren.

Vrouwenrenners

Vanaf 1900 verschenen er Europese renners aan de start tijdens de zesdaagsen te New York en Chicago. Ze hadden geen schijn van kans. Toeschouwers joelden hen uit, bedreigden hen met de dood en sloegen desnoods die ‘vrouwenrenners’ van de fiets. Als ze dan nog altijd zin hadden om mee te doen voor de eindzege werden ze met de dood bedreigd en achtervolgd met geladen revolvers. Sommigen werden tijdelijk blind door gifmengsels die in drinkbussen werden gedaan, een renner zou door al die toestanden in een gekkenhuis zijn beland. Dat de Nederlander John Stol en de Duitser Walter Rütt in 1907 wisten te winnen mag zonder twijfel als een van de grootste prestaties in het baanwielrennen worden genoemd. In de Europese pers verschenen de vreselijkste verhalen over de zesdaagsen in New York, in de Verenigde Staten deden de organisatoren geen enkele moeite al die verhalen te ontkrachten. Of de Flandriens die zouden deelnemen aan de zesdaagse van 1920 schrik hadden, is niet zo goed geweten. Waarschijnlijk niet, ze hadden een reputatie te verdedigen.

De naam en faam van de Flandriens begon tijdens de opening van Het Sportpaleis te Schaarbeek, op 28 december 1913. Men wilde er een plezante sportavond van maken en dus vroeg men Karel Van Wijnendaele of hij bereid was een deel van de feestelijkheden op zich te nemen. Kwam goed uit, hij had al een tijdje het idee opgevat om een groep met Vlaamse renners te formeren die zich op de wielerbanen in de kijker konden rijden. Op die manier zouden renners wat extra geld verdienen, en hij, als manager, zou daar zijn deel van opstrijken. Tegenwoordig zou men dat een win-win noemen. Ach, Van Wijnendaele staat dan wel bekend als een voorvechter van de onderdrukte Vlaming maar hij verloor nooit de dikte van zijn portefeuille uit het oog: idealen zijn mooie dingen, maar centen zijn ook wel wat waard.

Men wilde er een aangename openingsshow van maken, wat niet helemaal lukte: het werd een grimmig spektakel. De renners vormden combines, er werd geduwd waardoor renners over de baan schoven, er ontstonden vechtpartijen. Niet alleen tussen de renners. Op het binnenplein vielen harde klappen tussen renners en verzorgers, toeschouwers gingen op de vuist. Zeker, het werd daar te Schaarbeek een sfeervolle opening. De volgende dag schreef de Franstalige pers over des paysans flamands, des sauvages – boeren, wild en onmenselijk. Die beesten werden omschreven als Flandriens.

Voor Koarle kon het niet beter uitpakken. Hij repliceerde dat zijn renners reden tegen die Franse stoeferskliek zonder een pommadedoos in hun zakken, dat ze koersten zonder bluf en blaai en dat ze maar al te goed wisten dat het ging om leute in de koers te brengen. Dat was waar. Indien een organisator het nodige rumoer wilde op zijn zijn wielerbaan, kon hij maar beter de groep van Van Wijnendaele uitnodigen. Overal waar ze kwamen zorgden ze voor de nodige strijd. Het maakte niet uit waar ze reden, altijd ontstonden er vechtpartijen, rumoer en kabaal. Altijd schreef de pers over hen, nooit waren dat positieve woorden: "die bende Flandriens, dat waren geen renners meer. Dat waren beesten". Het deerde Van Wijnendaele niet, het kwam hem zelfs goed uit dat het publiek het allemaal geloofde: de velodrooms liepen vol voor de wedstrijden die zijn renners reden – de kassa rinkelde en iedereen was tevreden! Ideale tegenstanders voor hun Amerikaanse collega’s te New York.

Dus scheepten zes renners in te Cherbourg op een schip die hen naar die vreemde wereld, die men de Nieuwe Wereld noemde, zou brengen. Ze hadden hun fietsen mee en voldoende wasgoed voor zes weken. Het voelde onwennig aan, slechts één van hen had de oversteek al eens gemaakt – dat was Michiel Debaets, die wist wat hem te wachten stond. De rest niet. Aloïs Persyn, Jules Van Hevel, Henri - Ritten - Vanlerberghe, Aimé Dossche en Pier Van de Velde hadden geen idee. Karel Van Wijnendaele was ook mee, het was zijn plicht als manager om zijn renners te vergezellen.

De renners wisten niet goed hoe ze de lange tijd die de overzet duurde moesten doorbrengen en slenterden wat rond. Tot hun grote verbazing vonden ze in de scheepsbar Maurice Brocco, die was zich alvast moed aan het indrinken en kon hen, omdat hij altijd dronken was, niet al te veel zinnige informatie geven. Alleen dit: hij wist zeker dat hij zou winnen. Maar de dronken wielerkampioen had desondanks schrik in zijn ogen en dat deed hen beseffen dat het wel eens een lastige wedstrijd zou worden. Ze werden er een beetje stil van.

Dollarpicking

4 december 1920, enkele tellen voor middernacht. De deuren van de wielerbaan gingen open. Er waren 250 politieagenten, van wie 50 te paard, ingeschakeld om de mensenmassa een beetje orde bij te brengen. Honderd werknemers van Pinkerton [beveiligingsagenten] probeerden de zakkenrollers het werk te beletten. Om kwart voor een zat iedereen op zijn plek en kon de voorstelling van de renners beginnen.

De wielrenners uit de Oude Wereld werden met boegeroep onthaald, die uit de Verenigde Staten met luid applaus. Alleen Belloni en Veri konden op wat clementie rekenen, per slot van rekening zaten er veel Italiaanse gastarbeiders in de zaal. Een orkest op het middenplein speelde iets waarvan men kon vermoeden dat het muziek was. Het publiek at vette worsten, dronk grote pullen bier en ondertussen werd er continu gerookt. In alle hoeken van de wielerbaan speelden muziekbandjes, overwegend vals en veel te luid. Hier en daar stond een buffet waar men zoetigheden verkocht.

Toen de Flandriens werden voorgesteld viel er eerst een stilte. De renners zagen er in de ogen van de toeschouwers veel te iel en frêle uit, maar uiteindelijk begon iedereen te grommen als wilde dieren. Dan liep de starter naar voren, hij pakte een pistool en hief het hoog in de lucht. Heel eventjes werd het stil. Het schot ging af, de renners stapten op hun fiets en begonnen als wildemannen hun rondjes te rijden. De zesdaagse was begonnen, en al die dagen lang, 24 uur per dag, zou er gereden worden. Elke renner zou afzien, lijden, blessures oplopen en, dat kon echt wel, sterven op de wielerbaan.

De Flandriens hadden er zin in en begonnen onmiddellijk met zijn allen de boel op stelten te zetten. Ondanks het boegeroep en het vijandelijke gegrom hadden ze na enkele uren de hele groep al een paar keer ingehaald zodat ze zich terecht afvroegen hoe groot hun voorsprong was. Na de eerste dag bleek het duo Brocco-Coburn met een ronde voorsprong aan de leiding lag – hij mocht dan wel de hele overzet dronken zijn geweest, Brocco kon weldegelijk een serieus stuk tempo maken als hij dat wilde.


Van Wijnendaele zag daarin een vorm van onrecht en ging zich beklagen bij de organisator. Daar leerde hij een belangrijke les: renners hebben zich niet te bemoeien met het klassement. Ze hadden te rijden, ze moesten voor spektakel zorgen en al helemaal niet klagen en zeuren als ze dachten bestolen te worden. Maar goed, de organisatie was de beroerdste niet en beloofde hen per dag een extra premie van honderd dollar – daar stond dan tegenover dat ze geen vragen meer mochten stellen over de rangschikking.

Ze begrepen het, de Flandriens: hier viel veel geld te verdienen. Ook hadden ze al snel het systeem van dollarpicking beet: het publiek zwaaide met geld, de renners reden naar de balustrade en gristen het uit de handen van de toeschouwers. De bankbiljetten werden dan in de koersbroek gestopt en tijdens zijn pauze telde de renner netjes de buit.

Die rustpunten waren belangrijk, men nam die meestal in de rennerskeuken. Daar bakte men biefstukken die ze nog bijna rauw opaten, dat was goed voor de spijsvertering dacht men. Gebraden kippen lagen er voor het grijpen. Er waren hopen rijst, spaghetti met gehaktballen, koffie, pudding van alle soorten en brood met worst. Sommige renners profiteerden van die grote gratis luxe en aten tot zeven keer per dag.

Vlugzout

De wedstrijd ging door, dag en nacht. De Flandriens beten van zich af. Ze wisten wel dat geen schijn van kans hadden om te winnen, maar dat wilde nog niet zeggen dat ze die Amerikanen niet konden bewijzen de beste pistiers van de wereld te zijn. Het aantal renners dat nog deelnam verminderde voortdurend. Sommigen waren tegen een paal geduwd en moesten opgeven vanwege ernstige blessures. Daar vloog er dan een uit de bocht en moest bewusteloos worden afgevoerd - de dokter gooide wat vlugzout op hem, maar toen er geen reactie kwam werd de renner op een bankje gelegd om weer bij te komen. Maar zijn wedstrijd was wel voorbij. Anderen begonnen te klagen van maagpijn, die kregen het advies om op te geven. Waarop de raad volgde dat het geen goed idee was om zeven keer per dag een rood biefstuk te eten.

Aan het einde van de derde dag wist Brocco te vertellen dat hij het nu zeer zeker wist de zesdaagse te winnen. Toen een ondernemer dat vernam besloot hij in te grijpen, hij vreesde dat de andere deelnemers zich zouden neerleggen bij de beslissing van de organisator en de wedstrijd langzaam zou doodbloeden. Hij beloofde de Flandriens een pak dollars als ze wat spektakel wilden maken.

Gedurende uren reden de Vlaamse renners over de ovalen baan, alsof ze helemaal gek waren geworden. Het publiek vond het prachtig. Zij aan zij reden Van Hevel en Debaets aan het hoogste tempo door, het leek wel een sprint van tientallen kilometers. Zoiets was nog niet veel vertoond. Het was zo erg dat een paar Amerikaanse renners het beu werden en wilden opgeven. Dat kon die ondernemer dan ook weer niet toestaan, hij deed teken dat de Flandriens moesten stoppen met dat achterlijke gedoe. Dat lukte hem maar op één manier: hij moest een extra premie betalen om hen trager te laten rijden. Ja, de Flandriens leerden tijdens hun Amerikaanse avonturen wel heel erg goed hoe het wielrennen in elkaar steekt.

Brocco-Coburn moesten dan wel winnen, maar het recalcitrante gedrag van de Flandriens baarde iedereen zorgen. Iedereen begon nu ruzie met hen te zoeken, andersom gebeurde het ook. In de cabines werd complotten gesmeed en strategieën bedacht om hen uit te schakelen. Ze plooiden niet. De Flandriens hadden zich dan wel geschikt in de wens van de organisatie dat Brocco-Coburn zouden winnen, maar over ereplaatsen waren geen afspraken gemaakt. Zodoende vonden ze dat ze mochten rijden voor de andere podiumplaatsen. Gelukkig voor hen beseften de organisatoren dat zoiets alleen maar het nodige rumoer kon veroorzaken, dus kon het hen niet interesseren dat hun landgenoten daar het slachtoffer van werden.

Frankfurterworsten

Vanaf de vierde dag ging het allemaal niet zo gemakkelijk meer. Renners begonnen last te krijgen van slaapgebrek, maagkrampen door geprepareerde drinkbussen en al die butsen en builen die ze hadden opgelopen begonnen te schuren en te wringen. Daar kwam nog eens bovenop dat de Amerikaanse renners een serieus pak slaag begonnen te krijgen, het enige dat ze konden doen was de Europese renners uitschelden. Het publiek hoorde het en ze stimuleerden hun thuishelden door luidop Fight! Fight! Fight! te roepen. Toen Mc Namarra dat effectief probeerde, mislukte zijn linkervuistslag en viel hij door de schok van zijn fiets. Het publiek begon te lachen. Het was een keerpunt: ze begonnen wel sympathie te krijgen voor die Flandriens die waarlijk hun geld waard waren. Werden ze de eerste dagen nog bekogeld met drank, flessen en, ach waarom niet, Frankfurterworsten, dan kregen ze nu en dan al eens een voorzichtige aanmoediging.

Zoals voorspeld, Brocco-Coburn wonnen de zesdaagse, maar het grootste applaus ging naar de Vlaamse renners. Met hun tweede en derde plek [Debaets-Persyn en Van Hevel-Vanlerberghe] hadden ze het uitstekend gedaan, ze hadden voor serieus spektakel gezorgd, combines gesloten (om die weer te verbreken), renners doen vallen en meer van die dingen die New Yorkers zo machtig mooi vonden aan het wielrennen.

Alle aanwezigen gingen na de allerlaatste ronde op de banken staan en gaven de Flandriens een denderende ovatie – dat hadden Europese renners nog nooit gekregen. De Flandriens waren dat ook niet gewend, het was iets dat hen nog niet eerder was overkomen. In de Amerikaanse pers schreef men dat ze beste renners waren die ze ooit hadden gezien. Ook dat hadden ze nog nooit meegemaakt: niet-Vlaamse kranten die positief over hen schreven.

Dit artikel verscheen eerder in Etappe #02 (2013).

In 2013 was het 100 jaar geleden dat de eerste Ronde van Vlaanderen verreden werd. Het nummer staat in het teken van dit Monument en de (oer)flandriens. Naast de Ronde passeren onder meer de Zesdaagse van New York, Johan Museeuw en Grace Verbeke de revue.

Zin in meer historische wielerverhalen? Haast je naar onze shop!

KOERSshop

Zesdaagse van New York

De Zesdaagse van New York was een zesdaagse wielerwedstrijd die werd gehouden tot 1961 en waarvan de geschiedenis teruggaat tot het jaar 1887. De eerste zesdaagsen die in New York werden gehouden waren in 1887, 1893 en 1896, maar deze werden niet met koppels maar als individuele wedstrijd gereden en waren niet officieel erkend. De eerste editie die wel werd erkend, vond plaats in 1899 in het Madison Square Garden. Deze zesdaagse werd gewonnen door het Amerikaanse koppel Charles Miller en Frank Waller. Na dit eerste jaar werd deze wedstrijd ononderbroken gehouden tot 1939. Na de Tweede Wereldoorlog werd de draad weer opgepakt in 1948, maar het succes van vroeger werd niet meer gehaald. In 1950 werd voorlopig de laatste zesdaagse gehouden. In 1959 en 1961 werd nogmaals een poging gedaan maar zonder succes. In 1961 werd definitief besloten om niet verder te gaan om deze zesdaagse te organiseren. In totaal werden zeventig edities verreden. Dit grote aantal werd mede bereikt omdat van 1920 tot 1949 jaarlijks twee of zelfs in enkele gevallen drie edities werden gehouden. Met dit aantal van zeventig neemt de zesdaagse van New York, na Berlijn en Gent nog steeds de derde plaats in op de lijst van meest verreden zesdaagsen. De wielerbaan in het Madison Square Garden was een houten indoorbaan met een lengte van 167 meter. Het record van meeste overwinningen in de zesdaagse van New York wordt gehouden door de Australische renner Alfred Goullet en de Italiaanse renner Franco Giorgetti, beiden met acht overwinningen.
serviceKoers

Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.