Met het oog op de internationalisering van zijn wedstrijd, besliste Tourdirecteur Henri Desgrange in 1930 merkenploegen in te ruilen voor nationale selecties. Dit werd, in een context van groeiend nationalisme als gevolg van de economische wereldcrisis, enthousiast onthaald. Vijf opeenvolgende Franse zeges (1930-1934) trokken onze zuiderburen helemaal over de streep. Vanaf het midden van de jaren dertig kwamen de Belgen sterk opzetten met overwinningen van Romain en Sylveer Maes. Dat in 1939 geen Duitsers of Italianen aan de start verschenen en de wedstrijd netjes de Frans-Duitse grens vermeed, waren voorbodes van het nakende onheil. Onder de bezetting bleef de Tourkaravaan op stal.
Toen de wedstrijd in 1947 opnieuw van start ging, werd de nationale formule behouden. Italianen en Belgen hadden stiekem gehoopt op een herinvoering van de merkenploegen aangezien de Fransen namelijk het voorrecht hadden om naast een nationale selectie ook regionale teams op te stellen. Hierdoor hadden zij steeds een numeriek overwicht. Tegen de regels in verleenden deze ‘regionalen’ hand- en spandiensten aan de Franse ‘nationalen’.
Belgen en Italianen klaagden deze praktijken aan waardoor Desgranges opvolger, Jacques Goddet, zich verplicht zag een toegeving te doen. In 1948 mochten Italië en ons land een tweede team, voornamelijk bestaande uit beloftevolle renners, aan de start brengen. De Belgische B-ploeg, de ‘Arendjes’, zouden tot 1950 startrecht krijgen. Doordat de Italiaanse ‘Cadetti’, hun A-ploeg dat jaar te opzichtig gesteund hadden, besloot de organisatie na afloop beide delegaties opnieuw te herleiden tot één team.
De komst van de zogenaamde extrasportieve sponsors rond het midden van de jaren ’50 was een revolutie in de wielerwereld. Omwille van evidente redenen eisten zij van de Tourdirectie een terugkeer naar de merkenploegen. Met tegenzin schafte Goddet de nationale formule in 1962 af. De Tourbaas was zeer gehecht aan de landenteams. Zijn idee om, naar het voorbeeld van de Olympische Spelen, iedere vier jaar een Tour in nationale truien te organiseren, getuigt hiervan. Op die manier wou de Tourbaas beletten dat, net als vóór 1930, één ploeg (zoals het Franse Alcyon) onderdak zou bieden aan alle kandidaat-winnaars. Om die reden voorzag hij in zijn visie teams van negen renners, waarvan minstens zes afkomstig uit hetzelfde land. Hiervan zou uiteindelijk niets in huis komen.
De organisatie greep de flauwe Tour van 1966 – Lucien Aimar, waterdrager van Jacques Anquetil, wint voor Jan Janssen en chouchou (en rivaal van Anquetil) Raymond Poulidor – aan om de nationale formule te rehabiliteren. De reactie bleef niet uit. Al dan niet onder druk van hun werkgevers dreigden een aantal toppers de wedstrijd in 1967 links te laten liggen. Het prestige van de Ronde van Frankrijk leed hier sterk onder. Om die reden werd in 1969 definitief overgeschakeld naar de merkenteams. Op die manier verschijnt Eddy Merckx voor het eerst aan de start van de Tour als lid van een merkenploeg (Faema) en niet van een nationale selectie.
In tegenstelling tot in Nederland en Frankrijk fungeren de nationale ploegleiders (‘technisch directeurs’) in eigen land niet als selectieheer. In België was de selectie een bevoegdheid van het sportcomité van de Belgische Wielerbond (BWB), samengesteld uit een voorzitter en provinciale afgevaardigden. Om geselecteerd te worden, moesten renners een schriftelijke kandidatuur indienen. Eenmaal zij groen licht hadden gekregen, volgde een medische keuring door dokter Florimond Plasch in het toenmalige bondsgebouw aan het Brusselse Martelarenplein.
De bekendmaking van de selectie zorgde ieder jaar voor spanningen. De BWB was toen nog sterk gedecentraliseerd. Iedere provincie wou minstens één van zijn sterkste renners afgevaardigd zien, vaak ten koste van de goede werking van de ploeg. Die bevatte doorgaans wel rittenkapers en potentiële klassementsrenners maar te weinig knechten. Rond 1960 maakte Rik Van Looy een reële kans om de Ronde van Frankrijk op zijn naam te schrijven. Omdat de bond echter weigerde renners te selecteren die zich volledig voor hem zouden wegcijferen, bleef de Keizer van Herentals weg uit de Tour.
Dit provinciale particularisme zorgde er ook voor dat de Belgen zonder uitgesproken kopman van start gingen. Niemand binnen het sportcomité wou dat ‘zijn renner’ zich bij voorbaat in een dienende rol zou schikken. Buiten een indeling in duo’s, trio’s, kwarttetten of kwintetten, waarbij de renners bij tegenslag elkaar moesten bijstaan, was er van ploegtactiek nauwelijks sprake.
Net als voor de oorlog wachtte men de eerste bergritten af om één of twee kopmannen aan te duiden. Toen hadden die vaak al kostbare tijd verloren doordat ze niet op de volledige steun van hun ploegmaats konden rekenen. Op die manier was het moeilijk optornen tegen de Italianen en de Fransen, die op tactisch vlak wél een evolutie doormaakten.
De Azzurri kwamen na de oorlog als eersten aan de start met een absolute kopman, gesteund door negen knechten. De andere naties keken gefrustreerd toe hoe zij de wedstrijd verlamden in functie van hun campionissimo. Geen enkele kopgroep kwam tot stand zonder een Italiaan, die steevast weigerde mee te werken. Vanaf 1954 volgden de Fransen hun voorbeeld. Zo bouwde selectieleider Marcel Bidot zijn ploeg op rond Louison Bobet en later Jacques Anquetil. Een omwenteling die zich in het Belgische kamp pas min of meer in de Tour van 1968 zou doorzetten…
De schuld voor het uitblijven van een Belgische Tourzege werd door de pers grotendeels aan het sportcomité toegeschreven. Selectieheren werden dan ook hard aangepakt. Zo schreef Jacques Simon in het weekblad SportClub op 20 juli 1954: “Wij zeggen dus dat gij onbekwaam zijt, niets begrijpt van de sport, koppig zijt en opgeblazen van hoogmoed. (…) Wanneer wij renners bezitten en alle troeven in handen hebben om uitslagen te boeken is het ergerlijk te moeten zien hoe onze renners, door uw schuld, ieder jaar mislukken en op onzinnige wijze hun koers leiden. (…) Er werden te veel bewijzen geleverd dat te veel mensen onder U zich vastklampen aan plaatsen voor dewelke zij geen bevoegdheid hebben en dit omdat ze het zo goed vinden, het plezierig vinden, en dat het hun eigenliefde vleit. De dag waarop de BWB het zal willen, zullen wij een ploeg bezitten, bekwaam het met gelijke wapens op te nemen tegen de Fransen, de Zwitsers, de Italianen en de Nederlanders.”
Vooral het provincialisme van de bond werd op de korrel genomen. Bovendien werden selectieheren afgeschilderd als bureaucraten die weinig voeling hadden met de sport. Het comité ging ervan uit dat kandidaten in de laatste weken voor de Tour hun goede conditie met resultaten moesten bewijzen. Om die reden werd vaak tot eind mei of begin juni getalmd om de selectie vrij te geven. Bijgevolg moesten coureurs zich nog op de valreep in de kijker fietsen, waardoor zij uitgeblust aan de start verschenen.
Naast renners stelde het sportcomité ook nog een technisch directeur, mecaniciens, verzorgers én een internationale commissaris aan. In 1947 werd bij de heropstart van de Tour beroep gedaan op Karel Steyaert (alias Van Wijnendaele) om het team in goede banen te leiden. Voor de oorlog had de oprichter van Sportwereld zich al van die taak gekweten. Omdat hij de combinatie met zijn journalistieke carrière te zwaar vond, hield ‘Koarle’ het in 1949 voor bekeken.
Paul Vandevelde nam toen het roer over. In 1947 was hij de chauffeur van Van Wijnendaele in de Ronde van Frankrijk geweest. Een jaar later kreeg hij de ‘Arendjes’ (B-ploeg) onder zijn hoede. Maar Vandevelde kon in de Tour van ‘49 met de A-ploeg geen overtuigende resultaten voorleggen, waardoor hij al na één jaar opzijgeschoven werd.
Zijn plaats werd ingenomen door Sylveer Maes, de laatste Belgische Tourwinnaar. Net als Vandevelde had Maes eerst de ‘Arendjes’ geleid. In die hoedanigheid had hij Marcel Dupont (5de) in 1949 naar de plaats van beste Belg geloodst. Maes was een provinciegenoot en goede vriend van Karel Van Wijnendaele. Dankzij zijn steun kon hij van 1950 tot 1957 aanblijven. Tactische blunders in de Tour van 1956 en 1957 en de felle kritiek op zijn persoon bij onze zuiderburen, deden hem uiteindelijk de das om. De dubbele Tourwinnaar gedroeg zich naar verluid zó ongemanierd dat de Belgen nooit twee jaar in hetzelfde hotel konden worden ondergebracht. Toen ook Tourbaas Goddet (eveneens een vriend van Van Wijnendaele) zijn fratsen beu was, werd zijn positie onhoudbaar…
Jean Aerts, een andere ex-wielergrootheid en ex-wereldkampioen, volgde Maes in 1958 op. Omwille van zijn kritiek op de BWB en het verwijt dat hij zelf te graag in de schijnwerpers stond, kreeg hij al in 1960 de bons. De meningen van renners die onder zijn leiding reden zijn verdeeld. Kamiel Buysse kon er goed mee opschieten: “Hij maakte geen onderscheid tussen de renners en heeft mij altijd goed behandeld”. Tussen Aerts en Jean Brankart boterde het dan weer niet: “Hij liet me verstaan dat hij me niet als kopman beschouwde. Misschien hoopte hij op die manier mijn eer te krenken en zo een reactie los te weken. Een aanpak die bij mij niet werkte.”
De functie van technisch directeur bleek heel gegeerd bij oude wielervedetten. De BWB had in 1960 de kandidaten voor het uitkiezen. Zelfs Sylveer Maes waagde opnieuw zijn kans. Nadat Briek Schotte een tijdje in beeld was, koos het sportcomité uiteindelijk voor Georges Ronsse, die twee keer wereldkampioen werd. In tegenstelling tot Schotte was hij niet actief als sportbestuurder van een merkenploeg. Schotte stond toen aan het hoofd van Wiel’s-Flandria en zijn eventuele benoeming botste op kritiek van andere ploegleiders die belangenvermenging vreesden. Ondanks uitlatingen in de pers blonk Ronsse volgens Yvo Molenaers vooral uit in discretie: “Ik kan mij niet herinneren dat die man ooit iets gezegd heeft” aldus de Limburger. Toen de inrichters besloten om de wedstrijd vanaf 1962 in merkenploegen te organiseren, zat ook zijn taak er op.
Met uitzondering van Karel Van Wijnendaele hadden de opeenvolgende technische directeurs maar een beperkte impact op de ploeg. Vooral klassementsrenners deden vanaf 1949 vaak hun zin. Maes kreeg maar moeilijk vat op de populaire Stan Ockers terwijl zowel Aerts als Ronsse niet konden vermijden dat Adriaensens, Planckaert en Pauwels eerder tegen dan voor elkaar reden om toch maar als eerste Belg te eindigen.
Dan ondervond Marcel Bidot als Franse selectieheer veel minder problemen om zijn renners in de pas te laten lopen. Die beseften maar al te goed dat het niet-naleven van afspraken hen een nieuwe selectie zou kosten. Enige stok achter de deur voor de Belgische ploegleiders was een rapport dat zij bij hun thuiskomst aan de BWB overhandigden. Hierin werd onder andere het gedrag van de renners beoordeeld. In de praktijk werd daar echter nauwelijks rekening mee gehouden.
Ook na zijn ontslag in 1949 bleef Karel Van Wijnendaele als raadgever van de BWB tot aan zijn dood in 1961, de echte ‘patron’ van de selectie. In hoedanigheid van verslaggever voor zijn eigen krant was de Vlaamse wielerpaus steeds in de Tourkaravaan aanwezig. Journalist Robert Desmet was er in 1950 zelfs getuige van hoe Sylveer Maes zich tot de wagen van Sportwereld liet afzakken om instructies te krijgen! Van Wijnendaele hield men als renner best te vriend. Als organisator, manager en journalist was hij ‘incontournable’ in het Belgische wielermilieu.
België mocht in 1967 voor het eerst sinds 1950 opnieuw twee ploegen aan de start brengen. Vreemd genoeg kregen zowel de A-ploeg als het team van de ‘Rode Duivels’ elk twee ploegleiders mee. Frans Cools en Guillaume ‘Lomme’ Driessens moesten het eerste Belgische team naar succes leiden terwijl de ‘Rode Duivels’ Briek Schotte en Frans Theugels toegewezen kregen.
Tussen Cools en Driessens, die beiden over een sterk ego beschikten, verliep de samenwerking moeilijk. Hierdoor besloot het sportcomité wijselijk om in 1968 opnieuw met één ploegleider per team te werken. Voor de eerste ploeg werd Cools boven Driessens gekozen, terwijl de B-ploeg aan Schotte werd toevertrouwd. Dat jaar stonden voor het laatst landenteams aan de start. Net op tijd om de Kannibaal in ideale omstandigheden aan zijn eerste Tourzege te helpen.
Van Maes tot Merckx. De Belgische Tour-ploeg (1947-1968)
20 juli 1969. Na dertig jaar zien de Belgische fans eindelijk een landgenoot de Ronde van Frankrijk op zijn naam schrijven. Een eeuwigheid voor een wielergek land als België! Waaraan lag het dat onze landgenoten, die toen ongenaakbaar waren in het eendagswerk, in de Tour steeds achter het net visten? Dit werk legt, editie per editie, de structurele en incidentele oorzaken van dit falen bloot. Met getuigenissen van renners, originele documenten en memorabilia.
Te koop in de museumshop van KOERS of via www.vanmaestotmerckx.com.
Dit artikel verscheen eerder in Etappe #07 (2019).
Het zevende nummer van Etappe kleurt helemaal geel. Naast de eerste eindzege van Merckx in de Tour van ’69 staat de band tussen het Belgisch wielrennen en de Tour in Etappe #07 centraal, net als het 100-jarig bestaan van de gele trui. Ontdek onder meer de verhalen over de roots van de natourcriteriums, het befaamde Tourkrantje van Het Volk en de West-Vlaamse connectie van Greg LeMond.
Zin in meer Tour de France-verhalen? Haast je naar onze shop!
Op een wereldkampioenschap onderscheiden deelnemers zich door landenshirts die verwijzen naar de kleuren van de nationale vlag of naar de typische...