We schrijven 1 juli 1956. In en rond Aarschot staat het BK wielrennen op het programma. Dat André Vlayen zich tot kampioen kroont, is slechts een voetnoot. Als 15-jarige is Verbeeck aanwezig als toeschouwer. “Net als mijn vader ging ik graag naar de koers zien. Thuis waren we supporter van Ernest Sterckx. Een BK dicht bij huis, was de ideale gelegenheid om eens naar de koers te gaan kijken. Ik was onder de tribune gekropen om de wedstrijd te zien en te bewonderen wie er zou winnen.”
Verbeeck ontwikkelde de passie voor de fiets grotendeels zelf. Uit een echte wielerfamilie was hij niet afkomstig. “Mijn moeder was er tegen dat ik begon te koersen. Mijn vader stond daar wel achter. Er is daar veel discussie over geweest bij ons thuis.” Zijn ouders waren twee harde werkers.
Vader Verbeeck verdiende zijn brood in de kolenmijn en later bij de waterleiding. Zijn moeder werkte bij een lampenfabriek in Vilvoorde, alvorens soep rond te brengen in de druivenstreek rond Overijse. Frans hielp zijn moeder daarbij. “De serristen hadden geen tijd. Ze hadden te veel werk met de druiven. Ik weet nog goed dat de kommen soep op een pleintje stonden in Hoeilaart. Dan belde je even rond. Van overal kwamen ze dan aanschuiven voor soep.”
In de sportwereld moet je soms het geluk hebben om op het juiste moment de juiste persoon tegen te komen. Iemand die in je gelooft. Bij Verbeeck was dat Florent Vanvaerenbergh. “Na passages bij de nieuwelingen de liefhebbers kwam ik als onafhankelijke bij Vanvaerenbergh terecht” – in de Reno-Marcel Kint-ploeg. “Toen ik de overstap maakte naar de beroepsrenners onderhandelde Florent mee over het contract. Ik tekende bij Wiel’s Groene Leeuw in 1964 – de ploeg van Berten De Kimpe – een contract voor 2.500 frank. Als zelfstandige, hé. Dat is niet meer te vergelijken met de bedragen van nu. Ook na die onderhandelingen heb ik nog vaak contact gehad met Florent.”
Verbeeck reed in zijn eerste jaren als profrenner meteen de Ronde van Frankrijk en de Ronde van Spanje. In de Tour moest hij wel opgeven, in de Vuelta eindigde hij op plek 16. Wel liet hij er zich opmerken door 13 ritten in de top 10 te finishen, ook parkeerde hij zich op plaats 2 in het puntenklassement na Rik van Looy. “Ik ondervond problemen in de cols boven de 2.000 meter. Ik kon wel mee, maar als er drie cols waren, vloog ik er altijd wel eens af en eindigde ik rond de tiende plek.”
Alleen in de Dauphiné heb ik enkele bergritten gewonnen. Ook droeg ik er de gele en de groene trui. Ik was eigenlijk te vroeg in conditie. Na een goede Dauphiné dacht ik ook top te zijn in de Tour. Dat was niet het geval.” In 1972 en 1973 zou Verbeeck nog aan de start verschijnen van de Ronde van Frankrijk. In 1972 eindigde hij 16de, een jaar later moest hij opgeven nadat hij eerder met zijn ploeg ‘Watney-Maes’ de ploegentijdrit won in Sint-Niklaas.
Terug naar 1966 en de Ronde van Catalonië. Door een keelontsteking en een blessure aan de voet moest Verbeeck opgeven. Op eigen houtje keerde hij terug naar België, al liep die trip niet zorgeloos. “Mijn voet was enorm dik, ik kon in geen enkele schoen en droeg een soort van slippers. Ik fietste naar het vliegveld om mijn ticket te kopen. Mijn kleren hingen nog in het hotel een zevental kilometer verderop, ik had nog tijd om die voor de vlucht nog op te halen. Om mijn ticket te betalen had ik geld gekregen van Sorgeloos, de hulpsportbestuurder.
Ik ben misschien 10 minuten in de luchthaven geweest om mijn ticket te kopen, toen ik opnieuw buiten kwam, was mijn fiets gestolen. Ik had hem nochtans goed achter de deur weggestoken. Ik stapte van de luchthaven naar het hotel en terug. Die dag besliste ik om het wielrennen vaarwel te zeggen.”
Intussen was Verbeeck al enkele jaren getrouwd met zijn vrouw Angèle. “Ik wilde niet dat mijn vrouw voor mij moest gaan werken. Nadat ik stopte met koersen, heb ik in Wilsele – waar ik toen woonde – een melktoer overgenomen. Dat was nodig om financieel te overleven.”
Toch begon Verbeeck in 1968 opnieuw te koersen. “Er was een jongen – ik ga geen namen noemen, want die man leeft nog en ik wil die niet naar beneden halen – die een koers won. Ik zei tegen mijn vader en Roger Bollen: ‘Hoe is het nu mogelijk dat die een koers kan winnen.’ Roger antwoordde: ‘Awel, begin terug. Ik zal uw verzekering betalen.’ Mijn vader zei: ‘En van mij krijg je een fiets.’ Dan moest ik het nog gaan uitleggen tegen mijn vrouw. Die was niet echt happy, natuurlijk. In de eerste jaren na die beslissing combineerde ik het werk met de koers. Eerst reed ik met melk rond, nadien ging ik trainen. Dat hield ik toch twee jaar vol.”
Naast zijn vader en Roger Bollen waren er nog twee mensen die hun aandeel hadden in de comeback van Verbeeck: dokter Mertens en professor Bouts. “Fernand was een hele goede dokter uit Wezemaal. Hij ging altijd mee naar de grote rondes. Ik weet dat Fernand ervoor zorgde dat vele renners verder konden in de Tour na een valpartij, bijvoorbeeld.” Zijn zoon Marc pikt in: “Hij was enorm sterk als je een blessure had. Bij Bouts draaide het allemaal rond natuurvoeding.” Frans: “Pollen, germline, koninginnebrij.”
Met voeding alleen, ontpop je je natuurlijk niet tot topcoureur. “In de winter trainde ik vaak bergop. Er was een stuk in de Kesselse bergen steil bergop. Ik deed dat met een vaste pion, maar met een verzet waarmee ik de eerste keer niet boven raakte. Ik lag in het tussenseizoen altijd maar een tiental dagen stil. Ik was eigenlijk de voorloper van hoe het er nu aan toegaat. Namelijk: niet stilliggen. Na twee, drie weken geraakte ik wel boven. Tegen Nieuwjaar reed ik 40 keer naar boven met hetzelfde verzet. Dan wist ik dat ik veel kracht had bij gewonnen. Dat is nog altijd beter dan powertraining.”
De eerste grote zege voor Verbeeck kwam er in het voorjaar van 1970. In een sprint met vijf zette hij de Omloop het Volk naar zijn hand. “’s Ochtends was ik nog op pad als melkboer. Ik had de room rondgedragen tot bij de patissiers. Vervolgens trok ik naar Gent met een oud Volkswagentje. Eentje waar de pinkers nog aan de zijkant waren, met twee kleine venstertjes. Jomme Van Vlasselaar, mijn verzorger altijd geweest – zonder mij was hij nooit in de koers beland, maar hij kon ongelooflijk goed masseren – gaf mijn boterhammen aan, die ik opat richting Gent.
Ik was pas 45 minuten voor de start daar. Vooral financieel heeft die zege mijn carrière veranderd. Als zelfstandige kreeg ik na die overwinning 15.000 frank per maand en dat voor 10 maanden. Sociale lasten moest ik zelf nog betalen. Voor de Omloop lag dat bedrag op 3.000 frank per maand, denk ik.”
Met voorts ereplaatsen in de Ronde van Vlaanderen (4de), Parijs-Roubaix (6de) en Luik-Bastenaken-Luik (2de) was 1970 een succesvol jaar voor Verbeeck. Ook werd hij achtste op het WK in Leicester, waar Jean-Pierre Monseré met de regenboogtrui aan de haal ging.
“Daar heb ik nog een leuke anekdote over”, lacht Verbeeck. “We zaten voor de koers samen met enkele mensen van de bond. Op een bepaald moment moest iedereen naar buiten, zodat we enkel nog met de renners overbleven. De eerste, ik kan nu niet meteen op zijn naam komen, zei: ‘Als ik win, geef ik elke renner 50.000 frank.’ Godefroot, Roger De Vlaeminck en Merckx zeiden dat ook. Toen was het mijn beurt. Ik heb dat ook gezegd. Monseré zat als laatste en zei: ‘En ik geef iedereen één frank.’
Iedereen moest lachen, maar hij werd wel wereldkampioen. Dat lag vooraf niet in de lijn der verwachtingen. Iedereen heeft één frank gekregen. Monseré was een hele grote renner. Daar hadden we het laatste nog niet van gezien.”
Verbeeck was erbij in Retie toen Monseré overleed na een aanrijding met een wagen tijdens de koers. “We zaten samen in de kopgroep, het veld was verdeeld in waaiers. Monseré reed een meter of vijf à tien achter mij. Opeens hoorde ik een klap, ik wist meteen dat de renner in kwestie dood was. Al wist ik toen nog niet om wie het ging. We stopten allemaal en draaiden terug. Toen zag ik de wereldkampioenentrui. ‘Ai, ai, ai’, zei ik. De koers werd geneutraliseerd. Zeker de eerste maanden na dat ongeluk werd er voorzichtiger gekoerst. Zeker door degenen die er in Retie bij waren.”
In 1971 en 1972 bevestigde Verbeeck. Hij won de Amstel Gold Race en voor een tweede keer Omloop het Volk. De ereplaatsen reeg hij aan elkaar. In 1973 bleef een zege lang uit. In Gent-Wevelgem, Amstel Gold Race en Luik-Bastenaken-Luik werd hij tweede, telkens achter… Eddy Merckx. Op 24 juni lukte het dan toch en op wat voor een moment. Verbeeck werd Belgisch kampioen is Soumagne. “Één van de mooiste zeges uit mijn carrière, en zeker voor Eddy Merckx”, blikt Verbeeck terug. Hij doet vervolgens nog eens het verhaal van de wedstrijd.
“Merckx was weg, Vanspringel, Godefroot, Roger De Vlaeminck hadden al geprobeerd om het gaatje dicht te rijden. Ik kon een gaatje van 75 meter, 250 meter toerijden, maar ook niet meer dan dat. Vanspringel, Godefroot en De Vlaeminck waren allemaal teruggewaaid. Ik zei tegen mezelf: ‘Dit is het moment.’ Op 10, 15 meter van de top in de laatste ronde kwam ik bij Merckx. Dan was het nog een kilometer bergaf. Ik weet nog goed dat Merckx zei: ‘Overnemen’. Ik keek en ik zei ‘neen’, want ik Gent-Wevelgem had hij ook niet meer overgenomen. ‘Nu ga ik winnen’, zei ik tegen mezelf. En ik won.
Zoon Marc was er als de kippen bij om zijn vader te feliciteren. “Ik was een jaar of acht”, vertelt hij. Frans komt even tussen en zegt: “Hij kroop tussen de politiemensen en was als eerste bij mij.” “Je maakt dat echt wel mee”, aldus Marc. “Ik herinner mij dat wel nog, dat was vreugde tot en met. Er was ook een massa volk. Ze hielden iedereen tegen. Ik ben door de benen van een politieman gekropen en zo mee op het podium geraakt.”
“We hebben die titel goed gevierd, met veel volk”, gaat Frans verder. “Ik heb de brouwer dan laten komen, die een halve camion bier bracht. Ze bleven maar zingen. En dan is er een mooie stoet geweest enkele maanden later in Wilsele.”
Eindelijk was Merckx dus geklopt. “Bravo, Frans. Die titel heb je dubbel en dik verdiend”, titelde ‘Sport 70’ na de zege op het BK. “We moeten zeggen zoals het is, he. Hij was de beste en blijft dat nog altijd. Voor mij toch. Er zitten nu ook goede renners tussen, maar het is afwachten wat ze allemaal zullen winnen. Al kan je dat niet vergelijken.”
“De Vlaamse Poulidor”. Zo werd Verbeeck wel eens genoemd. Zijn acht podiumplaatsen (!) – zonder zege - in monumenten, hebben daar wel het een en het ander mee te maken. “Ik reed altijd mee voor de eerste plaats. Langs de andere kant was het frustrerend om als tweede te eindigen. Al sta je daar niet zo bij stil. De koers gaat verder.” Marc pikt even in: “Na die tweede plaats in de Ronde van Vlaanderen van 1975, heb je wel het meeste reclame gemaakt.”
Verbeeck zei toen het volgende over winnaar Merckx aan interviewer Fred De Bruyne, nadat de Kannibaal hem achterliet op één kilometer van de streep: 'Hij rijdt 5 per uur te snel voor ons. Ik weet niet wat dat is’. “Ik word daar nog altijd op aangesproken. Door jongere mensen ook. Maar serieus: ik heb hem nooit zo snel weten rijden. Ik vroeg aan sportbestuurder De Kimpe een handdoek. Ik zag niets meer, maar dat kwam omdat ik zo kapot zat. Jongens, jongens.”
Met onder meer Merckx, Vanspringel en Roger De Vlaeminck kwam Verbeeck goed overeen. Ook met enkele buitenlandse renners kon hij het wel vinden. “ Vooral met Ocaña en Agostinho. Met Gimondi ook. Die is zelfs bij ons is blijven slapen, toen hij in Nederland een criterium moest rijden. In Gent-Wevelgem heb ik met hem zelfs eens ambras gehad. Dat is koers, he.”
In 1977, op 36-jarige leeftijd, hing Verbeeck zijn fiets aan de spreekwoordelijke haak. “Of ik ergens spijt van heb?” Marc helpt hem even: “Van die tweede plaats in Luik-Bastenaken-Luik heb je wakker gelegen.” Frans: “Ja, dat klopt.” Marc: “Toen werd je tweede achter Merckx. Ze sprintten allemaal naar de verkeerde finishlijn. En op die lijn won Frans. Maar de fotofinish stond op een andere, oude lijn. En op die lijn klopte Merckx hem met enkele centimeters.” Frans opnieuw: “Ik denk daar nu niet veel meer aan. Ik denk meer aan Vermarc.” “Dagelijks komt hij hier nog zijn koffie drinken”, aldus Marc.
Want Verbeeck bleef actief in het wielermilieu na zijn carrière. Vrijwel meteen startte hij een zaak in wielerkledij. “Aanvankelijk ging ik de fietswinkel overnemen van mijn ouders. Maar ik kon aan geen fiets werken. Als ik thuiskwam, kuiste mijn vader mijn fiets. Ik moest daar nooit naar omkijken. Als er iemand kwam om nieuwe onderdelen te steken, had ik altijd bang. Het zweet liep van mijn lichaam.
Ik had de laatste twee jaren bij IJsboerke gereden en Willy Peeters was er invoerder van Colnago. Hij zei: ‘Frans, waarom begin je niet met kledij’? En zo ben ik met Vermarc begonnen. Ik was aan het denken aan een naam. Ik dacht: ‘Frans Verbeeck’, dat ga ik niet nemen. Vermarc komt dan van Verbeeck en Marc.”
Frans zag het bedrijf stelselmatig groeien. “Dan is Marc erbij gekomen. Vanaf dan is het bedrijf snel gegroeid.” Marc: “Op het moment dat Lefevere wegging bij Mapei en zelf met een ploeg begon, hebben we met Lefevere onderhandeld. Toen was hij ploegleider van Domo-Farm Frites. We zijn dan met die ploeg in zee gegaan. Daardoor hebben we een enorme sprong voorwaarts gezet.
Die samenwerking was wel een financieel risico, maar langs de andere kant hadden we meteen renners als Museeuw en Boonen in onze fietskledij. Lefevere ging naar Quick-Step en Domo naar Lotto. Die twee ploegen hebben een enorme rol gespeeld in ons groeiproces.”
Frans: “Nu komen de mensen echt voor de kwaliteit.” Marc: “Ook de prijs, het is de combinatie van beide. Momenteel zitten we in een crisisperiode. Iedereen heeft last van de loonkost, de energiekost. Met Lotto Dstny – waarvan de eigenaar (Daan De Wever, red.) ook in Rotselaar woont - hebben we opnieuw bijgetekend voor drie jaren. We hebben het altijd zeer belangrijk gevonden om voor Belgische ploegen te werken. Zo ondersteun je ook de Belgische wielersport en de jeugd. De traditionele clubs worden een beetje aan de kant geschoven. Iedereen begint bij die traditionele clubs. Die zijn het belangrijkste, want hoe groter de onderkant van de piramide is, hoe meer kans dat er renners doorstromen.”
Ook in Roeselare heeft Vermarc sinds mei vorig een vestiging. “Dieter Vanthourenhout baat die winkel uit. We wilden ook in die regio – nog altijd de fietsregio – aanwezig zijn.”