“Weet je het zijn?”, vraagt Christiane (de vrouw van Guido, red.) ons toen we belden voor een afspraak. “Op de hoofdstraat zal je een bordje ‘Parijs-Tours’ tegenkomen en dat moet je volgen.” Ondanks de goede uitleg slaagt ondergetekende erin om even verkeerd te rijden. Uiteindelijk komen we toch ten huize Reybrouck terecht. Samen met Guido nemen we plaats in het jachthuis. Christiane zorgt voor zelfgemaakte koekjes, Guido schenkt een glaasje wijn in. Helemaal klaar om terug te blikken op zijn wielercarrière.
“Het begon met een kader. Nadien nam ik een wiel van de ene fiets, een wiel van een andere fiets. Bij het oud ijzer zocht ik naar alle onderdelen. Wij hadden geen geld thuis voor een fiets te kopen en dus ik zelf op zoek. Ik had gelukkig een zeer goede mechanieker, een echte koersman ook, die goed wist hoe hij alles moest doen. Met hem reed ik in het begin ook naar de koers. Naar Koekelare bijvoorbeeld. Ik reed met zijn brommer en hij zat dan vanachter met de fiets op zijn rug. (lacht uitbundig)
Mijn allereerste koers die ik reed, was in Lapscheure. Na 500 meter reed ik in de gracht. Ik was enorm ontgoocheld. Even later was er een koers in Klijte. Ik werd tiende en kreeg nog 10 frank. Voor mij was dat veel geld. Ik kocht me meteen een grote ‘crème glace’. En dat heeft me gestimuleerd om verder te doen en beetje bij beetje progressie te boeken.
Als kind werd ik nog even afgeremd door een dokter die zei dat ik een te groot hart had om te koersen. Ik ging dan naar een tweede dokter. Die luisterde heel uitvoerig naar mijn hart en sprak: “Ik ga een coureur maken van u.”
“Dat werd er geschreven na mijn eerste zege in Parijs-Tours in 1964. Als ik het me goed herinner was dat toch een beetje mijn doorbraak bij de profs.” Ondergetekende schiet Guido even ter hulp. Reybrouck won die Parijs-Tours na een fotofinish voor Van Looy. Die was er rotsvast van overtuigd dat hij had gewonnen.
“Dat verschil bedroeg zeker 20 centimeter”, herinnert Guido zich. “In 1966 en 1968 won ik ook. Dat was een koers die me enorm goed lag. En weet je waarom? Omdat dat een hele lange wedstrijd was zonder bergen. De finish ging telkens een heel klein beetje bergop en ik was een echte machtssprinter.
Ik was niet heel snel, maar vertrok telkens van ver en kon in de sprint nog eens versnellen. Puur op karakter. Ik had eigenlijk twee sprints. En wat toevallig is: Gustaaf Danneels, mijn oom, heeft ook drie keer Parijs-Tours gewonnen.”
“Ik had de Tour nodig om mijn carrière uit te bouwen, maar kon niet bergop rijden. De Ronde van Frankrijk was een marteling – elke dag opnieuw. Op zich was de Tour niet lastiger dan de Giro of de Vuelta, maar het ging er wel nerveuzer aan toe. Een rit winnen in de Tour had een andere uitstraling dan een rit winnen in de Giro. Er was ook de mediabelangstelling.
Van Looy speelde een rol in de eerste Tourrit die ik won in 1965. Hij kwam naast me rijden en treiterde mij wat door te zeggen tegen zijn ploegmaat: ‘Passeer die maar, hij kan toch niets.’ Maar hij zei dat wel luid genoeg, zodat hij me kon kwetsen. Voor mij was Van Looy een God, hé. Ik keek daarnaar op. Ik draaide me om en tikte op zijn schouder. ‘Ah, denk je dat ik niks kan? Ik zal je eens kloppen.’ ‘Hoe ga je dat doen’, antwoordde hij. ‘Je mag in mijn wiel zitten. Passeer me maar een keer’, zei ik. En zo won ik mijn eerste Touretappe.”
“Mijn tweede Tourzege kwam er in dezelfde Ronde van Frankrijk. De aankomst lag in het skigebied Ax-les-Thermes – na een zware col. Van Looy sprong weg en ik glipte mee. Dat was afzien als de beesten. Na elke kilometer dacht ik aan lossen. Maar ik zette door en dat 21 kilometer lang. (lacht) Toen we de top rondden, was ik opnieuw een beetje hersteld. Ik kon vrij goed dalen en won de sprint beneden.”
“Dat gaat over sportjournalist Fred De Bruyne. Die was Rik Van Looy-gezind. In de krant stonden er 30 favorieten voor het Belgisch kampioenschap van 1966 in Waregem en ik stond daar niet bij. Vervolgens stonden er nog 20 outsiders, ook daar viel mijn naam nergens te bespeuren. Ik was zo geaffronteerd. In een periode van twee weken voor het BK reed ik geen wedstrijd om zeker niet in het vizier te komen.
Ik was natuurlijk enorm gemotiveerd. We staan aan de start, ik begon op de eerste rij nota bene, en Fred komt aan iedereen zijn favoriet vragen. En hij komt bij mij en zegt: ‘Wie is uw favoriet’, waarop ik antwoord: ‘Degene die me klopt vandaag.’ En terwijl hij zich omdraait, tik ik op zijn schouder en zeg: ‘Maar als ik het ben, moet je niet komen voor een interview.’ Ik was zo kwaad.
Vier keer (!) ben ik platgereden in die koers en ik werd nog Belgisch kampioen. Maar nu zat Fred met een probleem, hé. Hij had geen interview met dé Belgische kampioen. Hij vroeg of hij toch mocht komen. Ik was zo gelukkig, dat ik dan toch maar heb toegezegd. Zo’n prikkels had ik wel graag in de aanloop van een koers. Dat maakte me alleen maar beter.”
“Kijk… Veel van die wielerjournalisten waren voor u of ze waren tegen u. Ze konden u groot maken, of klein houden. Dat was zo in die tijd. Als je natuurlijk resultaten rijdt, moeten ze wel plooien. Maar als er slecht over me verteld werd, nam ik dat op als een motivatie. Dat stimuleerde me om beter te gaan rijden.”
“Iedereen die hier woont, zegt dat. Ik woon hier in de hemel, hé. De stilte, de rust die er hier heerst. Ik woon hier zeer graag. Met mijn gezondheid gaat het goed. Enkele jaren terug kreeg ik een hersentumor, waardoor ik soms nogal moeilijk mensen herken. En zo’n zeventien à achttien jaar geleden kreeg ik af te rekenen met kanker.
Drie dokters stonden langs mijn bed en zeiden tegen mijn vrouw dat ik nog drie, hooguit zes, maanden te leven had. Toen kwam er een oude vriend van me, een ex-coureur, me bezoeken. En die zei me dat ik propolis moest nemen. Ik zei: ‘Propolis? Wat is dat voor iets?’
Ik had de man in kwestie in 30 jaar niet gezien en diezelfde week kwam hij me terug bezoeken. Ik ben dan maar begonnen met het nemen van propolis - een extract van de uitwerpselen van de bij. Sindsdien is mijn gezondheid alleen maar verbeterd. Ik beveel het alle kankerpatiënten aan. Het is het enige middel om kanker te genezen.
Jan Janssen had leverkanker en een dokter raadde hem propolis aan. Na een maand reed Jan 100 kilometer met de fiets. Zaterdagnamiddag kunnen de mensen hier bij me op bezoek komen om propolis te kopen. Je kan daar alles mee genezen – een wonderbaarlijk middel. Eén druppeltje propolis is hetzelfde als een hele pot honing.”
“Ah, ja. Ik had twee keer wereldkampioen kunnen worden. De eerste keer in 1966, toen Rudi Altig won in Nürnberg, voelde ik me te min. Er reed een groepje aanvallers voor ons en Altig is er nog naartoe gesprongen. Als ik daar meeglipte, werd ik wereldkampioen. Maar ik voelde me simpelweg te min om die regenboogtrui te dragen. ‘De mensen zouden nogal lachen’, dacht ik. Vanaf dat het een beetje bergop ging, moest ik lossen. Dat is een stommiteit. Ik heb daar nog spijt van.”
“De tweede keer mocht ik geen wereldkampioen worden van Lomme Driessens. Dat was in 1969 toen Harm Ottenbros won in Zolder voor Julien Stevens. Ik wilde daar naar de kop van de koers springen, maar mocht niet van Driessens. Die ging ervan uit dat Stevens de sprint zou winnen met twee vingers in de neus. Uiteindelijk won Ottenbros. Michelle Dancelli is dan nog weggesprongen op het laatst, waardoor ik vierde werd.”
(vragende blik) “Daar herinner ik me niets meer van.” In de Vuelta van 1967 gaf Reybrouck op in rit drie. Na de etappe reden ze met de ploeg in karavaan naar het hotel. Guido zat in een vrachtwagen, die in een steile bergaf een eind achterop was geraakt.
De politie hield de vrachtwagen tegen, omdat ze niet wisten dat die ook bij de karavaan hoorde. Waarna Reybrouck “boero, boero” naar de politie riep. Hij werd in de boeien geslagen. Seconden later kwam er een pastoor op een bromfiets aangereden, die aan de politie vertelde wie Guido is. Uiteindelijk mocht Guido toch mee met de ploeg naar het hotel.
“Die herinnering is redelijk vaag”, zegt Guido. “Maar ik kan je wel een andere anekdote vertellen over een grote ronde. In de Tour van 1967 stond ik in het puntenklassement 13 punten voor op Jan Janssen, voor de laatste rit naar Parijs. Normaal gezien kon ik niet meer verliezen. Maar ik viel, had geen punten, en Janssen won de rit. Hij kreeg 15 punten en pakte de groene trui.”
“Ik deed er alles aan om geen foutjes te maken. Ik kon me vooral goed voorbereiden op een bepaalde koers. Dan soigneerde ik me perfect. Ik had een speciale manier van trainen ontwikkeld om mij klaar te stomen voor een koers – intervaltraining, dé beste training die er is. Er zijn er velen die dat niet weten.
Dat was 500 meter rustig, 200 meter een beetje versnellen, om dan in de laatste 300 meter te sprinten dat het zwart zag voor mijn ogen. Vervolgens was dat weer een kilometer rustig. En dat herhaalde ik dan altijd. Dat was misschien maar een training van 50 à 60 kilometer, maar dat was veel meer waard dan een training van 300 kilometer. Tot mijn 30ste heb ik bovendien nooit een pintje gedronken.”
“Dat is het grootste verschil met het moderne wielrennen. Nu kiezen ze hun koersen uit, wij moesten bij wijze van spreken elke dag koersen. Een kermiskoers, een eendagskoers, een rittenkoers, een grote ronde… Dat was alles door elkaar. Zo begreep ik in juni niet dat Lefevere Evenepoel niet naar de Tour stuurde. Want voor mij is dat een geweldige coureur – nog beter dan Merckx. Als hij niet ziek werd in de Giro, had hij hem gewonnen. Op zijn één been.”
“Werd dat over me gezegd? Dat klopt wel. Ik heb me nooit gespaard en was geen profiteur. Ik koerste mee met de anderen. Ik ben nog altijd kwaad op Roger De Vlaeminck. Ik heb twee keer de Ronde van Nieuw-Frankrijk – in Canada was dat - gewonnen. Roger hing tijdens een van de etappes eens meer dan 200 kilometer in ons wiel en zei dat hij niet ging sprinten.
Wie won er? De Vlaeminck. Het is zo lang geleden, maar ik ben nog steeds kwaad op Roger. Een woord was een woord in de koerswereld toen. Roger was de enige coureur in die tijd die geen woord had.”
“Dat heb ik gezegd na mijn zege in de Amstel Gold Race in 1969. Daar is een heel verhaal aan verbonden. Met collega-renner Bernard Van De Kerckhove uit De Panne reed ik met de auto naar de start, maar het was verschrikkelijk slecht weer. Bernard had geen zin om te koersen in dat weer en zei: “Kunnen we er niet voor zorgen dat we te laat zijn aan de start?”
Ik had daar nog niet aan gedacht. Maar opeens kwamen we in een dorpje waar ik wat te snel had gereden. De politie hield ons tegen. Het resultaat? Een boete. “Miljaar”, reageerde ik. Nu moet ik echt wel gaan koersen om dat geld terug te verdienen. Uiteindelijk kwamen we toe op de koers – de start was in Helmond. Ik was er als rechterhand van Merckx en die zei: “Waar bleef jij nu?” Ik dacht ‘amai’… Die maakt nogal een spel van zo’n koerske. Ik heb snel mijn koerskledij aangedaan en was nog net mee met de laatsten.”
“Maar veel goesting om te rijden had ik niet. Op een bepaald moment was er een valpartij. Ik ging er eventjes bij liggen, zodat ik wat achterstand had en ik kon opgeven. Voor ik de kans kreeg om op te geven, reed ik naast sportdirecteur Lomme Driessens. Na mijn tijd bij Flandria-Romeo en Romeo-Smith’s was hij niet langer mijn ploegleider. En dat had hij niet graag.
Al treiterend vroeg hij: “Ça va, ket?” Ket noemde hij me altijd op z’n Brussels. Dacht hij nu dat ik dat gat met de koplopers niet dicht kon rijden? Hij prikkelde me, ik stak een tandje bij en kwam vooraan bij onder meer Merckx. Die verschoot, want ik had een hele dag achteraan gereden. “Zou je niet eens demarreren”, sprak Merckx tegen me. “Als jij dat wil, zal ik dat doen”, antwoordde ik.
Ik ging vervolgens naar Jos Huysmans – dat was iemand van zijn woord. Ik zei hem: “Spring mee weg. Ik zal je 20.000 frank betalen. Ik ga rechts van de baan en jij links.” Dat lukte en we reden met z’n tweeën weg. Ik had nog alle moeite van de wereld om over de finish te rijden – zo kapot zat ik. Jos riep me zelf naar de zege. Anders had hij zijn woord verbroken.”
“Het is eerste wat ik kreeg na mijn zege was een grote ring met een diamant. Ik heb hem verkocht voor 17.500 frank en had zo al mijn geld terug dat ik aan Huysmans moest. Nadien kwam dat dan uit dat de Amstel Gold Race een klassieker was.”
“Mijn relatie met Eddy was behoorlijk goed. In 1969 is er wel iets gebeurd tussen ons, toen we beiden voor Faema reden. Ik verdiende op dat moment 40.000 frank per maand. Bij een concurrerende ploeg kon in met 80.000 het dubbele verdienen. Ik dacht: we sluiten een compromis. Voor 60.000 wil ik blijven. En Merckx wilde niet. Onze wegen zijn toen gescheiden. Na een jaar bij Germanvox ben ik dan bij Salvarani gaan rijden waar ik veel meer heb verdiend. Uiteindelijk is er van dat kleine dispuut in 1969 niets blijven hangen tussen ons. Soms hoor ik hem nog eens.”
(lacht uitbundig) “Ik weet niet wat daar toen de bedoeling van was. Ik wilde rijk worden op een of andere manier.”
“Ik koerste eigenlijk niet zo heel graag. Ik koerste vooral voor het geld. Dat succes was wel leuk, maar het geld primeerde. Maar: ik heb nooit een koers verkocht of gekocht, behalve dan die Amstel Gold Race in 1969.”
“Dat was op het eind van mijn carrière. Ik had al genoeg afgezien. Ik nam mijn valies en sleepte die maar wat voort. ‘Moet ik nu opnieuw gaan koersen’? Ik was mentaal kapot. Mijn vrouw zei: “Als je zo afziet om te gaan koersen, stop er dan mee, hé.” Ik antwoordde: “Je hebt nog gelijk ook.” Ik smeet mijn zak weg en het was gedaan. Ik heb nooit meer gekoerst. Achteraf ben ik misschien wat te vroeg gestopt. Maar goed: Ik kon geen ‘vélo’ niet meer zien. Met de koersfiets heb ik nooit meer gereden.”
(lacht) “Het moet allemaal een beetje kloppen, hé. Ik had een eigen fietsenzaak opgestart onder de naam van mijn zoon, Cicli Fangio. In 1994 liet ik de zaak over aan hem. Hij had de brandverzekering vergeten te betalen. De zaak is nadien afgebrand. We waren toen 27 miljoen frank aan stock kwijt. Toen moesten we opnieuw beginnen. Gelukkig is dat allemaal achter de rug.”
“Vertaald: ‘De ellende van een wielerlegende’. Dat is de titel van mijn boek. Het is een fantastisch boek, hé. Dat is geen boek zoals een ander. Het gaat niet alleen over de koers, maar ook over wat je er allemaal voor moet doen. Niet voor niets is de titel Italiaans. Ik ben verliefd op Italië.
Hoe dat komt? In de eerste plaats heb ik daar goed mijn brood verdiend. Ik was een van de eerste renners die daarheen trok, bij Faema in 1968. Binnenkort ben ik van plan om nog eens terug te gaan naar Ligurië. Ik ben een tijdje niet kunnen gaan door de coronacrisis. Voor mij is Ligurië het aards paradijs. Ik ben sowieso al fan van Italië, maar die plek… gewoon fantastisch.”
Tijdens de fantastische zomer van 1969 wordt een gouden bladzijde toegevoegd aan de rijke Belgische wielergeschiedenis. Met een nooit geziene...
In het voorjaar van 1972 lijkt opnieuw geen maat te staan op Eddy Merckx. Op 25 maart – net geen week na zijn zege in Milaan-San Remo – is de...
‘De fietsende melkboer’, ‘de soep’ en ‘de Vlaamse Poulidor’. Drie bijnamen van voormalig wielerkampioen Frans Verbeeck (81), elk met hun eigen...