Josette Cornelis is niet de meest bekende naam uit de prille jaren van het vrouwenwielrennen. Echt grote zeges ontbreken en ze koerste ook niet zo heel lang: een zevental jaar, tot het niet meer mocht van haar toekomstige eerste echtgenoot.
Hij hield haar van de fiets, het was haar mama die haar erop had gekregen.
Een moeder bij wie de liefde voor de fiets groot was. Want Mathilde Samyn had in de jaren ’20 en ’30 zelf nog gekoerst. “In de jaren stillekes, samen met onder meer Elvire De Bruyn (later Willy, nvdr.). Ze was goed en won veel”, zegt Josette. “Maar verder vertelde ze er niks over. En ik vroeg er ook niet naar.”
Zo is een mooie foto nog de meest sprekende herinnering aan de carrière van haar mama. Mathilde Samyn kijkt vol vertrouwen in de lens, in een tricolore koerstenue met lange mouwen, de handen steunend op stuur en zadel.
Na haar wielercarrière zou Mathilde Samyn acht keer mama worden. Ze kreeg één kind met een bokser, Jozef Cornelis, en nog zeven kinderen met haar tweede echtgenoot. Josette is de oudste van die zeven. “Dus ik moest voor hen zorgen, mee helpen kuisen, enzovoort. Als oudste is dat normaal hé.”
Tot op een dag haar moeder vond dat het tijd was voor iets anders.
“Ik was aan het werk in de tennisclub in Middelkerke, toen mama bij me kwam met een vraag:
“Het was een beetje tegen mijn goesting, maar “ ik zal het eens proberen”, zei ik.”
Josette was toen zestien jaar en ging naar de naaischool. Mama Mathilde moet toch iets van talent gezien hebben in haar dochter. “Aan mijn zussen heeft ze het in elk geval nooit gevraagd”, lacht Josette. “Maar ik was best lenig en als er een loopwedstrijd was, was ik ook wel snel. Dus ik was best sportief.”
En zo begon de wielercarrière van Josette. Niet met volle goesting en door een cruciaal duwtje van haar moeder. “Had mijn mama het niet gevraagd, dan had ik het niet gedaan, simpelweg omdat ik niet wist dat er vrouwenkoersen bestonden!” Wat ook hielp: nonkel Jaques Samyn had een fietswinkel in Brugge. “Daar heeft hij een fiets voor me in elkaar gestoken en hup, ik kon beginnen trainen.”
Dat trainen was in het begin in combinatie met de naaischool, in Oostende. Daar ging Josette vanaf nu met de fiets naartoe vanuit Raversijde, waar ze woonde. “Ik kwam toen aan met een lange broek, maar dat mocht eigenlijk niet en zuster Thérèse betrapte me. “Maar ik koers om centjes te verdienen voor mijn mama”, legde ik uit. Het mocht toch, als ik me maar omkleedde. En daarna kwam zuster Thérèse me elke week vragen hoeveelste ik was geworden!”
Enigszins verrassend voor die tijd en plaats, was de zuster dus wel opgezet met haar koersende leerlinge. En bezorgd, want Josette mocht haar fiets veilig in een hokje zetten. “Dat was mooi, dat zij daarachter stond. En eigenlijk kreeg ik alleen positieve reacties, iedereen was enthousiast. “Wat jij nu doet”, vroegen sommigen zich wel af, maar dat was het wel qua negatieve reacties.”
Josette is vertrokken. Ze sluit zich ook aan bij wielerclub De Zeemeeuw uit Oostende, maar bleef alleen trainen. Ze kreeg van de club wel een truitje en een soort visitekaartjes, om uit te delen. Zo’n kaartje heeft ze nog. “Je ziet, nog onder de naam Samyn, de familienaam van mijn mama. Toen je je officieel moest aansluiten bij de Belgische wielerbond mocht dat niet meer en moest het onder mijn officiële familienaam, Cornelis.”
Dat officiële aansluiten moest vanaf 1959, straks meer over dat jaar. Nu zijn we nog 1956, het jaar waarin Josette begint te trainen en ook haar eerste wedstrijden koerst. De allereerste? 30 september 1956, in Putte. “Hoeveelste? Dat weet ik niet meer. Ik weet wel nog dat ik gevallen ben!”
Behoorlijk wat wedstrijden toen waren in het Antwerpse. “Toen konden we vaak logeren bij Jos De Stobbelaere in zijn café bij het station. Een goed mens, mijn mama kende hem nog van toen zij koerste!”
Ook de Luxemburgse Elsy Jacobs sliep er vaak. Jacobs zou in 1958 de eerste officiële wereldkampioene worden. Josette had een goed contact met haar. “Zij kon enkel Frans, een taal die ik als enige renster sprak want mijn vader was een Waal en thuis spraken we Frans. Zij sprak dus enkel met mij.”
Met de eerste wedstrijden werd het trainen nog wat belangrijker. Dat bleef Josette alleen doen, aan de kust. “Elke dag voor school anderhalf uur en dan na school opnieuw. In de winter werd het natuurlijk snel donker en mijn mama zei dat ik eens op de piste moest gaan rijden. Dus ik met mijn fiets op de trein naar Gent! Dat deed ik wel graag. Achter de derny’s in het Kuipke, ook al mocht het niet van de mannen daar, ik deed het toch. Ik was er altijd de enige vrouw.”
Hoewel Josette amper negatieve reacties kreeg, toch was een vrouw op een koersfiets toen iets bijzonders. Dat toont een foto die ze erbij haalt, waar ze in een café op een fiets op de rollen zit, onder veel bekijks van behoorlijk wat mannen.
“In café De Welkom in Mariakerke bij Oostende was dat. Ik moest fietsen en dan bijvoorbeeld tijdens het fietsen door een band kruipen of het stuur eruit halen en opnieuw erin steken.” Gepast? Het kadert natuurlijk in de tijd toen en Josette zag er geen graten in. “Ik deed dat eigenlijk wel graag.”
Het was ook een ludieke verpozing tussen het trainen door. Op de weg of de piste in Gent, en dichter bij huis kon Josette ook terecht op de buitenpiste in Oostende. En als er voor koers of training verder gereisd moest worden, ging dat dus bijna altijd per trein, soms tot in Luik. Meestal alleen, soms met mama Mathilde. “Ze was er graag bij ja, dat merkte ik. Ze zag mensen terug die ze nog kende van toen ze zelf koerste.”
“Eén keer heeft ze zelfs nog eens meegedaan! Omdat we anders met te weinig waren en niet hadden mogen starten. Waar precies weet ik niet meer maar het was in het Antwerpse. Mama was al rond de vijftig dan!”
Ook op de piste nam Josette deel aan wedstrijden – met resultaat, want verschillende keren pakte ze brons op het BK. En op de weg volgden ook vooral ereplaatsen. Deels te verklaren door haar karakter. “Ik was niet zo competitief. Ik was bijvoorbeeld eens in de ontsnapping met Jacobs en ze vroeg me niet mee te sprinten, want ze wist dat ik sneller was. “Ba ja, wint gie mo”, zei ik. Maar mijn mama was kwaad, kwaad!”
Cornlis kan erom lachen. En moet ook iets bekennen. “Eerlijk? Ik koerste niet zo graag”, lacht ze. Toch bleef ze het doen. “Door de vriendinnen, voor het sociale”, verklaart ze.
Maar dat ze in 1961 niet mee mocht naar het WK op het eiland Man, steekt nog altijd. Dan toch wat competitief. “Er mocht één iemand per provincie mee en ze kozen Nadia Germonpre. Dat vond ik toch jammer. En mama was heel kwaad, ze heeft er nog voor geschreven naar de wielerbond. Het schijnt dat Briek Schotte er zijn hand in had. Maar goed, ze zeggen zo veel.”
En bij de vraag naar een koers die haar zeker is bijgebleven, noemt ze een wedstrijd die ze won. “Het was in La Louvière en ik wilde eigenlijk niet gaan. Maar ik moest, “of je moet hier niet meer binnenkomen!”, zei mijn mama. Dus ik ging, en ik won! Het was in een sprint tegen Victoire Van Nuffel. “’t Is van coleire dat ik gewonnen heb”, zei ik haar.”
Sprinten kon Josette dus wel. Bergop rijden minder. “Ik moest het hebben van mijn ritme, mijn cadans. Daarbij hielp dat ik aan zee vaak in tegenwind trainde.”
Het zijn zaken die Josette allemaal alleen moest uitzoeken. Van een omkadering was er geen sprake, ze had enkel haar mama, en haar oom als fietsenmaker. “En ik kreeg soms tips, bijvoorbeeld om naar Roubaix te gaan voor tubes, want die waren daar goedkoper. Dan gingen we met een groepje bevriende renners naar daar. Ik was trouwens best handig met een lekke band. Je moest wel, je was je eigen mecanicien, dat was toen voor iedereen zo.”
Plantrekker Josette koerste tijdens een scharnierperiode in het (Belgische) vrouwenwielrennen. In haar eerste jaren werden wedstrijden nog niet door de Belgische wielerbond georganiseerd. Dat veranderde eind jaren 1950. In 1958 organiseerde de UCI het eerste officiële WK voor vrouwen, in Reims. Josette was erbij – “de BWB maakte die selectie, naargelang je uitslagen” - en werd 23e. “Maar ik na een lekke band!”
De BWB zou de UCI volgen en nam vanaf 1959 de organisatie van wedstrijden in handen. “Ik denk dat onder meer de verzorger van Yvonne Steurs daarvoor ijverde, dat wij zouden aanvaard worden. In elk geval, vanaf 1959 moest je je dus officieel aansluiten bij de BWB. En was je verzekerd. Ook voor de piste had je dan die vergunning nodig.”
Josette heeft nog zo’n kaart in haar bezit, van 1962, nummer 1880362. “Damesvergunning Internationale Liefhebber” prijkt erop. Zo’n vergunning maar dan van 1959 had ze nodig voor de eerste, officieel door de BWB erkende wedstrijd eind maart in Anderlecht. Cornelis wordt derde, na wereldkampioene Elsy Jacobs en Victoire Van Nuffel.
“Van die koers weet ik eigenlijk niets meer. Maar wel van het BK een paar maanden later!” Op 28 juni 1959 staat Josette in het Stadspark in Antwerpen aan de start van dat eerste officiële BK. En zij was ook de eerste officiële kampioene geworden, ware het niet van een lekke band in de slotkilometer.
“Vlak voor de finish, het was nog zo’n 500 meter, plat! Ik was ziedend, heb m’n fiets zelfs weggegooid, zo gefrustreerd was ik. Want ik was ver voor en ging zeker winnen. Mijn mama riep nog dat ik verder moest rijden op die lekke band, maar ik was zodanig boos en de kluts kwijt… . Het heeft niet mogen zijn, maar dat was “stif” jammer. Ik ben niet zo competitief, maar dat deed wel pijn.”
Haar onfortuinlijke BK roept nog een herinnering op. “Yvonne Reynders had me gezegd dat ik me eens moest laten masseren. Dus voor dat BK ging ik langs bij haar masseur en ik sprong van die tafel! Dat deed zo’n deugd, ik snapte meteen waarom dat zo belangrijk was. En toch is het bij die ene keer gebleven.”
Want geen omkadering of begeleiding dus. Voeding? Eten wat de pot schaft. “En soms kreeg ik voor een wedstrijd een in stukjes gesneden biefstuk mee in een bokaal van mama. Dat, een boterham, water en thee, dat was het.”
“En doping, ik weet niet of dat bestond maar ik denk het niet”, snijdt Josette plots dat thema aan. “Want het zou me toch gezegd geweest zijn? Een dokter zag ik ook niet, behalve één keer per jaar toen dat moest voor je aansluiting. Een long-hartspecialist moest dan aangeven of je mocht koersen of niet.”
Een dokter heeft ze gelukkig ook niet vaak nodig gehad. “Eén keer was ik in een gracht gevallen. Vol met stekels moest ik er op eigen houtje uit kruipen en zelf nog terugfietsen. Dat was pijnlijk. En ik ben ook een keer zwaar gevallen op mijn hoofd, daar heb ik toch een half jaar last van gehad. Op training reed ik trouwens zonder helm zoals iedereen toen. In de koers was er wel zo’n worstenhelm.”
Het sociale was voor Cornelis een belangrijke troef van de koers. En ook het avontuur en het reizen. Even weg zijn van thuis en niet voor broers en zussen moeten zorgen. Zeker in Frankrijk kwam ze zo vrij vaak dankzij de fiets.
Ze herinnert zich een reis naar Parijs voor een pistewedstrijd (“brons!”). Of een soort estafette in de Dordogne, per team van vier, met drie mannen en één vrouw. De mixed relay avant la lettre. “We werden tweede na het team van (Française) Madeleine Quintens, maar het was een beetje gearrangeerd.”
Vaak Frankrijk dus, maar ook Rusland had gekund als koersbestemming. “Elsy Jacobs was uitgenodigd en ze vroeg me mee, maar ik mocht niet van mama! “Ze gaan je daar houden”, vreesde ze. Dat vond ik wel jammer. Elsy is wel geweest, ja, en teruggekeerd”, lacht ze.
Het koersen leverde Josette vriendschap op en ook een beetje geld. “De eerste tien kregen meestal iets: 500 of zelfs 1.000 frank voor de winnaar en dan telkens iets minder tot het nummer tien. Soms was er ook startgeld, 100 of zelfs 200 frank. De trein werd ook soms terugbetaald… . Je kon er een mooi zakcentje mee verdienen, maar ik gaf alles af aan mama.”
Wielrennen deed Josette al die tijd in combinatie met school, want na haar 18e koos ze voor de specialisatie mannenkledij. “Tot ik op mijn 23e “in kennisse” kwam en niet meer mocht koersen, het was gedaan. Mama was niet welgezind, maar het is mijn leven, dacht ik. Toch beklaag ik het me soms, zeker omdat ik toen goed begon te rijden en mijn beste jaren eraan kwamen.”
“O ja, in mijn laatste koers werd ik ook laatste”, lacht ze nog. Dat was ergens in 1963. En daarna verdween koers voor een lange tijd uit haar leven.
“Het was van het ene op het andere moment gedaan en alle contact viel ook weg. Eigenlijk raar hé?”, bedenkt ze nu. Truitjes, bekers, medailles, … ze gaf ook bijna alles weg. Enkel haar pistefiets is er nog – zonder banden, maar prachtig bewaard. Een “Van Steenbergen”. Lichtroze. “En mijn wegfiets was appelblauwzeegroen. Zelf gekozen, die kleuren.”
De herinneringen doen Josette duidelijk plezier. En de koers die bleef niet weg, maar keerde terug in haar leven, zeker eens haar kinderen groter werden. Zelf fietsend - op de elektrische velo - en ook als koersfan. Als alles goed gaat, gaat ze met de camper naar bijna alle voorjaarsklassiekers, samen met haar man en een groepje vrienden. Ook voor de vrouwenkoers. “Het is nu helemaal anders, met die omkadering en begeleiding voor de rensters. Ik had het nu wel liever gedaan, ja”, besluit ze.
Op zondag 3 april winnen Mathieu Van der Poel en Lotte Kopecky de Ronde van Vlaanderen. Het is de winnares bij de vrouwen die Sportweekend mag...