Weinig aan het gelijkvloers appartementje van Victoire Van Nuffel in de Heiststraat in Zeebrugge doet vermoeden dat er een groot kampioene woont. Al is de vintage ‘Paganini’ koersfiets in de gang wel een weggevertje.
“Da’s al een oude hoor. Ik reed daar nog op, niet zo lang geleden.”
Victoire Van Nuffel (85), Vic voor de vrienden, roept me toe vanop een stoel in haar woonkamer wanneer ik binnenkom. De haren wit, de ogen een beetje verscholen achter een te grote bril en naast haar Linda. Haar nichtje, die al jarenlang haar steun en toeverlaat is. “Maar ‘t es nie mijn nichtje wie, ‘t es mijn achternichtje”, zegt ze in een mengeling van West-Vlaams en Mechels.
Aan de hand van haar accent kan je ook Victoires levenswandel achterhalen. Nu woont ze aan de zee, maar haar verhaal begint in Hombeek, een Mechels gehucht. “Mijn vader was fietsenmaker. Ik heb altijd tussen de fietsen gezeten. Zelf reed ik met een vrouwenfiets met een Torpedo (terugtraprem, nvdr.) en daarmee reed ik ook iedereen van de straat en het gehucht eraf. Het moet toch in het bloed gezeten hebben.”
Maar haar allereerste fiets kwam niet uit vaders winkel: “Ik was acht jaar en er was een fiets achtergelaten door de vluchtelingen van de oorlog. Er zat geen zadel op en hij viel half uiteen. Ze hebben me er op gezet en me de weg op geduwd. Alleen had ik niet door dat het bergaf liep. Ik ben een huis binnen gereden en recht op een ladder gebotst. Toen ze me van tussen de stijlen opraapten, vroeg ik: “Kan ik nu fietsen?” (lacht)
Meteen een zware valpartij tijdens haar eerste rit, maar toch was het toen al duidelijk: Vic wilde fietsen. Op haar zestiende zette ze haar eerste stappen in het wielrennen. “Dat begon op de piste van Walem. Een betonnen piste van voor de oorlog. De Stobbelaere organiseerde daar koersen en Rik Van Steenbergen en Marcel Janssens (ooit nog tweede in de Tour, nvdr.) kwamen er rijden.”
Tussen die grote namen kon de jonge Victoire zonder veel problemen haar vrouwtje staan. Maar om officiële koersen te mogen rijden, moest ze naar Parijs afzakken. Vooral omdat vrouwenwielrennen voor 1958 officieel niet bestond in België. “Ik kreeg geen licentie van de Belgische Wielrijdersbond. Dus moest ik een internationale licentie in Parijs gaan halen. Daarmee kon ik wel naar het WK en mocht ik in het buitenland officiële wedstrijden rijden.”
In het buitenland was Victoire op haar gemak. Vrouwen kregen meer startgeld en konden ook langere afstanden rijden. In 1955 staat ze in Frankrijk aan de start van de allereerste Tour de France voor vrouwen: “Zogezegd, hè. Dat was natuurlijk geen echte Tour de France zoals de mannen die reden. Dat was een stukje van de Tour voor mannen. We hebben bij de gendarmerie en de pompiers geslapen. Er kwamen toen wel heel veel mensen kijken.”
Ze klinkt niet verbitterd. Victoire blijft haar hele wielercarrière met opgeheven hoofd doorfietsen. Ook al worden er soms stokken in de wielen gestoken, enkel en alleen omdat ze openlijk lesbisch is: “Ik ga geen namen noemen, maar ik weet dat de bond ooit beslist heeft me niet naar het WK te laten gaan, puur en alleen om mijn geaardheid.”
Nochtans waren er in het peloton wel meer vrouwen die, al dan niet openlijk, samen waren met een vrouw. “Er waren heel veel vrouwen gay. Maar het was een andere tijd. Zelfs vrouwen die zélf in het geheim lesbisch waren, braken me af. Ik ga nog altijd geen namen noemen.”
Victoire is fier dat ze altijd open was over haar geaardheid. “Ik zou niet kunnen slapen als ik dat geheim had gehouden. Iedereen wist het en iedereen in mijn directe omgeving nam er vrede mee.”
Heel erg veel verwijzingen naar haar dagen in de koers vind je niet als je rondkijkt in het appartement van Vic. Of toch: de trui die ze in 1958 won als Europees kampioen. “Daar was ik heel erg fier op. Ik had het jaar voordien het wereldkampioenschap verloren in de laatste kilometer. Ik heb dat Europees kampioenschap dan puur op revanchegevoelens gereden. Ze gingen mij niet liggen hebben! Die trui heb je een jaar aan. Dat is iets wat je meeneemt.”
Het was niet de eerste trui die ze mee naar huis nam: in 1956, 1957 en 1958 werd ze drie keer na elkaar Belgisch kampioen. “Maar dat waren nog geen erkende kampioenschappen.” In 1959 is er dan wel een officieel Belgisch Kampioenschap, dat Victoire ook wint. Het jaar nadien mocht ze bij het fameuze Flandria van Briek Schotte gaan rijden. “Door die kampioenentrui kreeg ik ook meer startgeld. Mijn onkosten werden betaald en soms kreeg ik zelfs meer dan wereldkampioene Yvonne Reynders. Dat was een heel speciale.”
Het is tekenend voor de rivaliteit in het vrouwenwielrennen van toen, dat Victoire bijna 70 jaar na datum nog steeds weinig goeds te melden heeft over diezelfde Yvonne Reynders. “Ze heeft haar eerste wereldtitel (Yvonne werd zeven keer wereldkampioen, nvdr.) gepakt omdat ik viel. Ik was samen met de Luxemburgse Elsy Jacobs op weg naar de meet. Op haar sterfbed heeft Elsy me verteld dat ze me toen heeft laten vallen, gewoon omdat ze niet kon verkroppen dat ik zou winnen. We hadden Yvonne er al af gereden, maar zij is toen teruggekomen en won.”
Na haar periode bij Flandria vertrekt Victnaar Parijs, om er te rijden voor Heylett-Leroux, de ploeg van Jacques Anquetil. Wanneer Victoire na een paar jaar terug wil naar Flandria, is Briek Schotte duidelijk: “Vic, ge zijt vrijwillig weggegaan. Awel, blijft vrijwillig weg!”
Ze zal haar hele carrière in Frankrijk blijven en er zelfs de liefde vinden. Waar anders dan in Parijs. Al is die romance geen lang leven beschoren, want haar geliefde trouwt met een man. Victoire zit in de zaal wanneer ze elkaar het jawoord geven.
Als je haar vraagt of ze het moeilijk had als vrouw in een mannenwereld, zal Vic zeggen dat dat allemaal wel meeviel. “Ik ben feminist in de eerste plaats en ik kan niet zeggen dat wij echt gediscrimineerd werden. Er was ook altijd veel volk dat kwam kijken. In België kregen we wel heel erg weinig startgeld en lage premies. En de koersen die we mochten rijden, moesten we betwisten op het kerkhof en tijdens kermiskoersen rond het café. De kasseien lagen schots en scheef en echt snelheid kon je niet maken op die manier.”
Een parcours dat er slecht bij lag, weinig prijzengeld en tot voor 1960 zelfs niet erkend door de Belgische Wielrijdersbond (het toenmalige Belgian Cycling): echt fijn was het toch niet om bij de pioniers in het vrouwenwielrennen te horen. Al ging het beter zodra je de (taal)grens overstak.
“In Wallonië werden we altijd heel goed behandeld. Daar kregen we ook meer geld en waren de mensen heel vriendelijk: we mochten daar vaak in de huizen van vrijwilligers van de wielerclubs slapen.”
In Vlaanderen bleef het vrouwenwielrennen nog jarenlang onderbelicht. Het hielp natuurlijk niet dat er bijna niet over geschreven werd in de pers. Maar Victoire zou Victoire niet zijn, als ze het daarbij liet. “Ik kende de hoofdjournalist van de krant Het Volk heel goed. Jerôme Stevens was dat. Elke keer ik hem zag zei ik: “Jerôme, je hebt weer niks over mij geschreven. Hoe kan dat?” Dan antwoordde hij: “Ik weet het, Vic, maar ik mag niet van de hoofdredactie.” Hij bracht wel altijd kranten voor mij mee. De enige krant die aandacht voor ons had, was Het Laatste Nieuws. Ik heb daarom nog steeds een abonnement op die krant. Zeker tot ik doodga.”
Ook al kreeg Victoire vaak meer startgeld en premies dan de doorsnee wielrenster, leven van dat wielrennen kon ze niet. Dus werkte ze tussendoor ook in de Mechelse dekenfabriek Thierry en bij de zieke barones Empain, als gezelschapsdame. Ze was de jongste dochter van baron Edouard Empain, de man die onder andere de metro van Parijs aanlegde.
“Ik ben daar erg fier op. Het is ook de plaats waar ik ‘mooi Nederlands’ leerde spreken. Ik werkte er echt graag. Bij de apotheker en bij de bakker kenden ze mij als die van Empain en ik mocht overal voorsteken.”
Dat ze werd aangenomen, was al een half mirakel: “Je moest daar referenties van hier tot in Paries voor hebben, maar ik had er geen één. En toch mocht ik beginnen.” Victoire werd al snel de chouchou van de barones. “Toen ze bedlegerig was, vroeg haar dokter elke dag om uit bed te komen. Dat wilde ze niet. Behalve als ik haar aan de arm nam en met haar mee de trap afging. Als de dokter dan vroeg waarom ze nu wel naar beneden kwam, zei ze: “C’est mon coureur cycliste. Elle me laisse pas tomber.” (lacht)
Victoire praat er vol warmte en trots over. Misschien zelfs nog meer dan over haar wielercarrière. En dat typeert haar. “Het leven, dat is opgebouwd uit hoofdstukken. Er was mijn wielercarrière, maar die is niet specialer dan het leven van iemand anders. Elk mensenleven heeft hoogtes en laagtes.”
Eén van haar persoonlijke laagtes beleeft ze in 1966. Victoire moet na een mooie carrière haar fiets aan de haak hangen. “Ik ben moeten stoppen omwille van artrose. Mijn knieën konden gewoon niet meer mee. Maar er was ook de doping. Als ik niet begon te nemen, kon ik niet meer mee.”
Het hoge woord is er uit: doping. In de jaren 50 en 60 nog niet wat het in de jaren 90 wordt, maar volgens Victoire toch al een spelbreker. “Nochtans heeft geen één coureur gepakt! (sarcastisch) Wat is dat dopping? Dat ken ik niet hoor!”
Na haar pensioen als coureur krijgt Victoire nog de kans om sportbestuurder te worden in Italië, maar dat aanbod slaat ze af. “Ik heb nochtans heel mooie herinneringen aan Italië. Het was een land waar ik me thuis voelde. Misschien heb ik een foute keuze gemaakt, maar daar moet je niet op terugkijken.”
Het hoofdstuk ‘koersen’ wordt afgesloten en Victoire verhuist naar de kust. Ze werkt er eerst in een café in Blankenberge en opent later haar eigen café in Zeebrugge. Café Central wordt een begrip bij iedereen die ook maar iets met sport te maken heeft. “Op dat moment hield ik café, de koers kon me toen gestolen worden, maar toch kwamen er nog coureurs langs. Jempi Monsére kwam altijd binnen als ze aan het trainen waren.”
Tot haar 65ste hield Victoire café, maar dat is ook alweer twintig jaar geleden. “Dat was één van de hoofdstukken in mijn leven. En nu ben ik in de fase van doodgaan. Misschien van euthanasie. Als je 85 bent, dan voel je dat je achteruitgaat. De papieren zijn al getekend. Als ik mezelf niet meer kan zijn, is het gedaan.”
Victoire zegt het resoluut, zoals alles tijdens ons gesprek. Voor haar is het mooi geweest. “Maar ik ben nog niet dood he. Ik zou zelfs naar een rusthuis willen gaan. Dat kost me dan wel een aardige duit, maar dan verkoop ik hier gewoon de boel."
Hoe ze wil dat mensen haar zich herinneren?
“Maakt niet uit. Wielrennen was mijn jeugd, net zoals iedereen een jeugd heeft gehad. Ik heb ervan genoten. Maar iedereen gaat dood. De koning, de bisschop en de vorige paus is nu ook dood.”
Het laatste hoofdstuk Victoire Van Nuffel is aangebroken, maar haar kennende zal ook dat er één zijn zoals alleen zij het kan schrijven.
Met het eerste officiële, door de UCI erkend, wereldkampioenschap voor vrouwen in 1958 staat het (internationale) vrouwenwielrennen voor een...