Oostende, eind de jaren vijftig. Bij de plaatselijke krantenwinkel was Bertje, die op internaat zat aan de kust, een vaste klant. Met zijn zakgeld kocht hij er telkens drie sportkranten. De voetbalpagina's werden wat sneller overgeslagen, de blik ging nagenoeg meteen naar de uitslagen van het veldrijden. "Ik volgde het toen al. Ik wilde van alles op de hoogte zijn. Zelfs toen ik in het leger zat, knipte ik foto's van bepaalde crossers uit. Erik De Vlaeminck, Albert Van Damme, Firmin Van Kerrebrouck, Pierre Kumps. Dat waren mijn favorieten, mijn voorbeelden."
School en Bertje, een geslaagde combinatie bleek dat niet te zijn. Al had dat ook wel een oorzaak. De Beernemnaar bleef niet gespaard van tegenslag in z'n kindertijd. "Ik was zeven jaar, toen ik met waterfleurus te maken kreeg. Mijn longen waren serieus aangetast. Ik lag een jaar lang in mijn bed tussen leven en dood. Driemaal per dag kwam de dokter langs - 's morgens, 's middags en 's avonds. Ik heb een volledig schooljaar gemist en liep zo een achterstand op. Ik heb dat nooit echt kunnen inhalen. Talen heb ik nooit geleerd... en nu nog niet. (lacht) Ik ben naar school geweest tot mijn zestien jaar. 'Je moet dan maar gaan werken', zei mijn vader."
En zo geschiedde. Bertje ging aan de slag bij de boomkwekerij van zijn nonkel Albert. Nadien werkte hij enkele jaren bij de fabriek Flandria Superia. Na een korte terugkeer bij de boomkwekerij verdiende de West-Vlaming zijn brood in Brugge bij de Brugeoise. "Tot ik derde werd op het WK veldrijden bij de amateurs in het Duitse Magstadt in 1969. 'Er zit toekomst in jou', sprak mijn nonkel. 'Je mag terug bij mij komen werken in de boomkwekerij. Dan ben je vrijer in je trainingsschema's.'"
We keren eerst even terug naar de beginperiode van Bertje's carrière. En zelfs nog naar even ervoor. Ook al was de fiets nooit ver weg, de toekomst van Bertje leek in de eerste plaats in het veldlopen te zitten in plaats van het veldrijden. "Luister... Ik ben grootgebracht op een boerderij. De wei, het veld, ... We hadden vijftien koeien. Als je de koeien moest binnenhalen om ze te melken, moest je erachter lopen. Van de ene wei naar de andere, zo ging dat de hele tijd. Op het land moest je altijd lopen."
"Maar uiteindelijk koos ik toch voor het veldrijden. Bij mijn nonkel in de boomkwekerij werkte er een zekere Antoine Vanneste - een crosser uit Beernem. Dat bracht alles wat in een stroomversnelling.'
Hoe fanatiek de oom omging met de nakende veldritcarrière van zijn neef, zo negatief stonden Bertje's ouders er tegenover. 'Je zou Bertje beter laten veldrijden dan te laten veldlopen', zei Albert tegen mijn ouders. 'Ook in de cyclocross moet er veel gelopen worden. En hij kan dat goed.' Uiteindelijk gaat vader Vermeire toch overstag. En dat mede dankzij gravin d'Hespel van het kasteel van Beernem. "Van haar heb ik een fiets gekregen. Elk jaar werd er een jaarmis georganiseerd voor de overleden grootouders.
Met de familie moest je daar gaan eten. En het is daar dat ze mijn vader overtuigd hebben om crosser te worden."
De beginjaren van Bertje's carrière - in 1962 op 18-jarige leeftijd begon hij - liepen samen met de verplichte legerdienst. "Ik zat in Mortsel, in Fort 4. 's Avonds kon ik daar trainen. De hindernissen, die ze gebruikten om de militairen te laten overlopen, benutte ik als trainingsmateriaal. Op de site had ik een parcours uitgetekend. Bergop, bergaf, ... Ik had daar alles wat ik moest hebben."
Bertje maakte voor het eerst naam op het BK in Meulebeke in 1966. Op 2'45" van Belgisch kampioen - en latere boezemvriend - Albert Van Damme finisht de West-Vlaming als derde. "Dan voel je van jezelf dat je iets kan", blikt hij er 58 jaar later op terug. "Ik groeide als crosser. 'Vermeire draait een tand groter', was vaak de reactie. Door mijn achtergrond op de boerderij kon ik een groot verzet draaien. Ik ontwikkelde veel macht. Varkens in de camion laden, zakken meel van 50 kg dragen, ... Daar word je sterk van."
"Mijn techniek was minder. Het opnemen van de fiets, het op en af springen, ... Je moest dat allemaal zelf uitzoeken, hé. Er was niemand die je begeleidde. Als wij vroeger naar beneden reden, namen we het stuur onderaan vast. Nu is het bovenaan, gaan ze overkop en breken ze hun sleutelbeen. Ik heb 25 jaar gecrosst en nooit iets gebroken. Wij vielen altijd links of rechts. Wij zaten ook achteraan op onze zadel. Maar... de tijden zijn veranderd. We spreken nu over het moderne veldrijden."
Bertje gaf het al aan. In die tijd waren crossers vooral op zichzelf aangewezen om te gaan trainen. Bertje's band met collega-renner Van Damme werd wel steeds hechter, waardoor het duo er soms samen op uittrok om te gaan trainen. "Wekelijks - dinsdag- en donderdagnamiddag - trokken we naar de Kluisberg. Toenmalig bondscoach Van Kerrebrouck had daar een parcours uitgetekend. Maar ik ging soms ook alleen.
Een cyclocross is een uur lang interval. Maar dan moet je ook op die manier trainen. Je hoeft daarvoor niet ver te rijden. Neem nu de spoorwegbrug, hier in Beernem. Van beneden tot boven gaf ik alles, dat het zwart zag voor mijn ogen. Vervolgens reed ik naar beneden en keek ik rond of er geen auto's afkwamen, om dan terug opnieuw met een groot verzet naar boven te sprinten."
Die derde plaats op het BK in Meulebeke bleek geen toevalstreffer te zijn. Bertje manifesteerde zich steeds meer tussen de Belgische veldrittop (de broers De Vlaeminck, Van Damme). Op het WK in 1968 hield pech hem van een eerste wereldtitel bij de amateurs, Roger De Vlaeminck pakte de regenboogtrui. En dat was zeker niet het laatste duel met Roger. Op het BK in '69 werd Bertje tweede achter de viervoudige winnaar van Parijs-Roubaix. Op het WK in Magstadt moest Vermeire tevreden zijn met brons achter... Roger De Vlaeminck en winnaar René De Clercq. Telkens net niet dus voor de Beernemnaar. Maar die eerste driekleur of regenboogtrui kon niet uitblijven.
En die dubbel kwam er in 1970 - een absoluut boerenjaar voor Bertje. 27 keer (!) mag Bertje de handen in de lucht steken. In Wetteren wordt de West-Vlaming Belgisch kampioen, in Zolder pakt hij voor eigen volk de eerste wereldtitel. "Mijn mooiste zege uit m'n carrière", omschrijft Bertje het zoveel jaar later. Maar welke van de vijf wereldtitels (1970, 1971, 1974, 1975 en 1978) was de moeilijkste? "Dan ga ik voor mijn tweede wereldtitel, in Apeldoorn. In de laatste ronde was ik samen met de Duitser Dieter Uebing. Ik kende hem wel van naam, maar hij had nog nooit echt top gepresteerd. Hij nam maar niet over. In het bos was er een diepe kuil en bergop heb ik alles gegeven. Ik reed tot boven en hij niet. Ik was weg. Game over."
Dat WK in Apeldoorn zal Bertje zich blijven herinneren. En niet alleen om zijn tweede regenboogtrui. Maar ook door een anekdote vanop de kamer met vriend Van Damme. "We sliepen in een motel. De ene kamer naast de andere in een lange gang. We hadden onze natte kledij op de radiator gelegd. Toen we terugkeerden van het eten, kwam er rook van onder de deur. 'Het ruikt hier naar een brandje', zei een Nederlander. Waarop Albert antwoordde: 'Dat is hier niet. Het is enkele kamers verder.' Maar het was bij ons natuurlijk. We hebben alle ramen opengezet en uiteindelijk is alles goedgekomen. Op het tapijt waren er wel enkele bruine plekken." (lacht)
Intussen blijft Bertje de zeges aan elkaar breien. Ook profs als Van Damme en De Vlaeminck moeten nu en dan het hoofd buigen voor de power van de West-Vlaming in A-crossen. Terwijl Bertje de Belgische titels bij de amateurs aaneenrijgt, moet de Beernemnaar tot in 1974 wachten op een nieuwe wereldtitel. In het Spaanse Vera di Bidasoa zegeviert hij met meer dan een minuut voorsprong op Klaus-Peter Thaler.
Toeval of niet. Het is op dat WK dat boezemvriend Van Damme zijn eerste en enige wereldtitel pakt bij de elite. "De profs reden in de voormiddag en wij in de namiddag. Normaal was dat omgekeerd. Albert kwam na zijn zege naar me en zei: 'Je hoeft je niet te forceren in de start, want het is zwaar.' Thaler had me al eens geklopt op een WK (1973 in Londen, red.), maar vond in Spanje geen parcours op maat. Ik was niet goed gestart, maar dankzij het lopen kwam ik in de tweede ronde al vooraan. Uiteindelijk was dat een makkelijke zege."
Maar dan stelt zich natuurlijk de vraag. Waarom zette Bertje niet de stap naar de profs en bleef hij tot z'n 35ste amateur? "Dat is in feite niet moeilijk. (lacht) Hoeveel echte profs waren er vroeger? Vier? Vijf? België ging naar het WK en moest Michel Baele meenemen als vierde man... 'ne mens' die ouder was dan ons. Je moest aan een contract geraken, hè. Van Damme en de De Vlaemincks werden gesponsord, hè. Bovendien kon ik als amateur verder werken bij mijn nonkel en kon ik gaan trainen wanneer ik dat wou. Dat was een voordeel. En ook sportief... Ik was goed, maar... (laat een stilte) Ik werd liever vijf keer wereldkampioen bij de amateurs dan één keer wereldkampioen bij de beroepsrenners bij wijze van spreken."
En toch. Ook al kreeg Bertje - naar eigen zeggen - genoeg waardering voor die regenboogtruien. Het zijn en blijven 'maar' wereldtitels bij de amateurs. "Maar de drang om het eens bij de profs te proberen, had ik niet. Met die trui van liefhebber mocht ik ook meedoen bij de gewone crossen. Als ik een A-cross won, had ik 2.500 Belgische frank. Als Van Damme een A-cross won, had die ook 2.500 Belgische frank. Die prijzen waren vastgelegd. Bij een B-cross ging dat over pakweg 1.800 Belgische frank."
"De verschillen zaten in het startgeld. Natuurlijk had je als wereldkampioen, ook al was dat bij de amateurs, wel een zekere reputatie. Afhankelijk van het deelnemersveld werd dat startgeld bepaald. Maximaal ging dat naar 5.000 Belgische frank. Waarom? De Vlaeminck deed mee, Van Damme deed mee, ... Iedereen wilde een cross organiseren, maar velen konden dat niet financieren. Ik moest elk weekend crossen of ik verdiende niets."
De top 10 bij de amateurs op het WK in 1974: een Belg (Robert Vermeire), drie Duitsers, een Pool, een Zwitser, een Nederlander, een Tsjecho-Slovaak, een Italiaan en een Fransman. "Zéér internationaal, hé. Toen we gingen crossen in Zwitserland en we schreven ons in, kregen we een boekje met alle deelnemers. 'Ik ga weer goed moeten rijden om bij de vijftien eersten te eindigen', dacht je dan.
Tsjechen, Polen, ... Je kende die mannen niet, want die kwamen niet naar België. Je wist in feite niet tegen wie je reed. Neem nu het WK in 1970 in Zolder. De Spanjaard Basualdo eindigde toen tweede achter me (op 24 seconden, red.). Nog niemand had van die man gehoord. Ineens was die daar."
Bovendien stonden ze in het buitenland - en dan voornamelijk in Zwitserland en Duitsland - verder in de (medische) begeleiding. "Die mannen waren van veel meer op de hoogte dan de Belgen. Hier wist men bij wijze van spreken van niets. Die buitenlandse renners stonden er als je ze niet verwachtte, net omdat ze zich uitstekend konden voorbereiden op crossen. Wij moesten alles alleen doen als het ging over vitamines, voeding, ... Doorheen de week at ik gewoon dagelijkse boerenkost. Als ik op zaterdag en zondag moest rijden, at ik op vrijdagavond een biefstuk, zaterdagochtend boterhammen met kaas, zaterdagmiddag biefstuk, zaterdagavond biefstuk, zondagochtend biefstuk en zondagmiddag biefstuk. Ik heb paardenbiefstukken gegeten, hoor."
Terwijl Bertje op WK's af en toe tegen een onverwachte buitenlandse topper botst, is er op BK's absoluut niets te doen tegen de West-Vlaming. Van 1970 tot 1978 pakt hij maar liefst acht keer de driekleur. Één keer niet, uitgerekend in... 'zijn' Beernem. "Een prachtige dag was dat in februari. Redelijk warm, zo'n 24 graden. Met 20.000 fans was er een massa volk. Maar... Ik had zenuwen tot en met. Vanaf de start ging ik er vol tegenaan, maar enkele rondes voor het einde begon ik stil te vallen en Norbert Dedeckere sloot aan. We doken ook samen de laatste ronde in. Op het parcours was er de Konijnenberg - het bergje kreeg die naam, omdat daar altijd konijnen op speelden - en Dedeckere kwam als eerste boven, remde en ik botste op z'n achterwiel. En hij was vertrokken. Een pijnlijke nederlaag was dat voor me, voor eigen volk. Ik ben te geweldig geweest..."
"Twee weken later werd ik wereldkampioen (in Vera di Bidasoa, red.). Dedeckere eindigde op een ronde. Het verhaal gaat dat hij ziek was... Ach...(grijnst". )Het is haast symbolisch. Bertje's laatste Belgische titel in 1978 was ook in Beernem. Hij zet er de puntjes op de i en toont andermaal wie de beste is. "Ik heb die dag wat meer met verstand gereden", lacht hij.
1978 was ook het laatste seizoen van de West-Vlaming bij de amateurs. Door een speling van de bondsreglementen stond Bertje voor de keuze: prof worden of stoppen. Hij koos voor het eerste, met dank aan Marc Dewindt, van Marc Zeepcentrale. "Hij nam de club van velosport Beernem over. Hij zocht een beroepsrenner en ik ben dat geworden. Voor zes maanden werd ik betaald als prof. Zes maanden, hé. De rest van het jaar moest ik gaan werken."
Wereld- of Belgische titels pakte Bertje niet meer: "Ik moest concurreren tegen jongens die tien à vijftien jaar jonger waren. Vijf keer werd ik tweede op het BK achter Roland Liboton, die dertien jaar jonger was. In 1979 eindigde ik derde op het WK achter Albert Zweifel (vijf jaar jonger, red.) en Gilles Blaser (acht jaar jonger, red.). Dat voel je dat de leeftijd toch parten speelt." Toch krijgt Vermeire nog steeds het nodige respect. Roland Liboton over die periode: "Als ik dan toch moest verliezen, het liefst van al van Robert Vermeire." Bertje was nog steeds een kampioen, ook als prof. Geniet van je 80ste verjaardag, Bertje!
Albert Van Damme. Een naam die nog steeds klinkt als een klok in het veldrijden. Meer dan 400 zeges, zes Belgische titels en één wereldtitel. In...