Die zoektocht brengt ons al snel naar het Waalse dorpje Thimister tussen Luik en Aken op een boogscheut van Maastricht. Waar fruit en oorlog jarenlang bepalend waren voor het straatbeeld. Cider en beef. Zo kan je er onmogelijk naast het plechtstatige monument ter nagedachtenis van Antoine Adolphe ‘Cavalier’ Fonck kijken. Hij ging op dinsdag 4 augustus 1914 de geschiedenisboeken in als het eerste Belgische slachtoffer van de Eerste Wereldoorlog. Hij werd amper 21. Exact dertig jaar en vijftien dagen later, stilaan op het einde van de Tweede Wereldoorlog, ziet Marie-Rose Gaillard in de schaduw van Foncks herinneringssteen het levenslicht. Nauwelijks zes dagen na haar geboorte wordt Parijs bevrijd.
Haar prille jeugd staat bijna volledig in het teken van de heropbouw. Moeilijk gaat ook. De eerste naoorlogse wereldtentoonstelling – Expo 1958, die compleet in het teken zal staan van vrijheid en vooruitgang – is nog heel veraf. Niets doet vermoeden dat Gaillard zich tegen dan zal opwerpen als een pionierster. En al zeker niet in de wielersport. “Ik wist toen niet eens dat meisjes ook aan wielrennen deden”, vertelt ze jaren later. Het is de vorig jaar op 93-jarige leeftijd overleden Jean Henrard, in de jaren vijftig de vaste mecanicien van de wielerclub van het naburige Dolhain, die als eerste ziet dat Marie-Rose een aardig stukje met de fiets kan rijden. “Hij raadde me aan om eens aan een wielerwedstrijd voor dames deel te nemen. Ik wist eerst niet wat ik hoorde, maar liet me uiteindelijk toch door hem overhalen. Op mijn zestiende stond ik in Visé voor het eerst aan de start van een koers. Nerveus nagelbijtend, maar het viel wel mee. Niet meer, niet minder.”
Het is 1960. In de Lage Landen wordt nog vaak met een behoorlijk lacherige ondertoon bericht over het vrouwenwielrennen. Getuige daarvan dit fors ingekort krantenartikel van een zekere Olympus, die het niet waagde om met naam en toenaam het vrouwelijk peloton onderuit te halen: “Je zal maar een vrouw hebben die aan wielrennen doet… Hoe ben je dan gelogeerd? In de aap? Dat hoeft niet. Je moet effe wennen. Aan het idee dat je met een non-conformiste zit. Of met een pionierster. Met een die de emancipatie nog niet voltooid acht en doordrukt: met groot verzet, in het zeer smalle zadel, op zoevende tubetjes en diep gebogen over het stuur. Een sterke vrouw voorwaar, die het risico neemt van gewoon te vallen en platvallen. Die meedoet – hups de bips uit het zadel – aan een massasprint van allemaal op zege beluste seksegenoten. Nogmaals: je moet effe wennen. Is zij in training dan zal je wat frequenter aan de afwas moeten. En zaak is natuurlijk, dat je haar met zorg soigneert – indien je tenminste dat werk niet uit handen wenst te geven. Ook zal je enig nieuw spraakgebruik in de avondlijke conversatie moeten tolereren mitsgaders het geruis van een tripje op de hometrainer voor het slapengaan. Want de spieren moeten warm gehouden, anders komt moeder de vrouw nimmer met succes ‘aan de meet’. En één keer in het jaar moet je mee naar het kampioenschap met allemaal potige cherubijnen uit het internationale wielrensterbestand. Op de renfiets zijn deze vrouwtjes heel wat mans. De fiets mag dan van dames bereden tijdens de koers niet zo flatterend zijn, na de koers blijkt het een effect om van te snoepen. De leeuwin die wint, wordt alsnog een beeldje. Als je dus een vrouw hebt die aan wielrennen doet – wees er maar zuinig op!”
Marie-Rose Gaillard laat zich echter op geen enkel moment van de wijs brengen door dergelijke machogazettenpraat. Wel integendeel. Ze heeft duidelijk talent, zet door en dat loont. In 1962 dwingt ze als achttienjarige voor het eerst een selectie af voor het wereldkampioenschap wielrennen voor de vrouwelijke elite in het Italiaanse Salò op zaterdag 1 september. Een jaar eerder eindigde ze als veertiende op het WK voor beloften op het eiland Man. Ook Liliane Cleiren, Simonne Elegeest, Marie-Thérèse Naessens, Yvonne Reynders en Louisa Smits maken in 1962 deel uit van de Belgische wegploeg. Bij de mannen springen intussen ronkende namen als Rik Van Looy, Jef Planckaert en Emile Daems in het oog. “Salò is een plaatsje in de regio Lombardije”, gaat Gaillard verder. “Het beloofde een keiharde wedstrijd te worden met onder meer een nijdige helling die een stijgingspercentage had van liefst veertien procent. Niet voor doetjes dus. Op dat moment ging de strijd op internationaal vlak vooral tussen de Belgische en Engelse rensters. Hard tegen hard. Dat hinderde me echter niet om de wedstrijd relatief makkelijk te winnen met een voorsprong van 2 minuten en 31 seconden op mijn eerste drie achtervolgsters. En dat als jongste van het hele peloton! Faut le faire, hein. Met Yvonne Reynders als tweede en Marie-Thérèse Naessens als derde kleurde het podium die dag trouwens volledig Belgisch. Dat maakte mijn zege er eigenlijk alleen maar mooier op.”
Uit de mond van Reynders, die dag in Salò uitzonderlijk runner-up, klinkt het toch enigszins anders. Terugblikkend op haar indrukwekkende carrière met onder meer zo maar eventjes zeven wereldtitels – vier keer op de weg en drie keer op de piste – en tal van Belgische titels zei ze bijna twintig jaar geleden het volgende over de overwinning van Gaillard: “Een achtste wereldtitel had ook makkelijk gekund, maar toen heb ik het boeltje verkocht aan Marie-Rose Gaillard. Die dag was ik opnieuw de sterkste van het peloton, maar het parcours was niet selectief genoeg om definitief het verschil te maken. Zoals wel vaker koerste iedereen weer op mijn wiel, maar ik was te sluw om ze zomaar met mijn voeten te laten rammelen. Toch was winnen te riskant, dus ging ik eerst eens polsen bij mijn ploeggenote Marie-Thérèse Naessens. Ik vroeg haar onomwonden of ze zin had om wereldkampioen te worden. Helaas vertrouwde ze me niet voor de volle honderd procent. Ze dacht wellicht dat ik haar alsnog in de zak zou zetten. Toen ben ik maar naast die jonge Waalse gaan rijden. Tegen haar zei ik: “Als je precies doet wat ik je zeg, win je straks.”
Nadat de eerste verbazing was weggeëbd begonnen haar ogen serieus te blinken. Daarop begon ik meteen te demarreren tot onze voornaamste concurrenten compleet murw gereden waren. Ik gaf Marie-Rose toen, op zowat twee ronden van het einde, het sein dat het haar beurt was om aan te vallen. Op dat moment zat ze er zelf ook al bijna helemaal door, maar toch zette ze aan. Zigzaggend van links naar rechts ging ze ervandoor. Gestaag vergrootte ze haar voorsprong. Uiteindelijk bolde ze over de meet met ruim twee minuten verschil. Ik won met gemak de sprint voor de tweede plaats. Voor haar zege zou Marie-Rose me trouwens 10.000 Belgische frank betalen, maar die centen heb ik nooit gezien. Ach, ja…”
Stoere praat van een slechte verliezer of het feitelijke relaas van een inderhaast verkochte wereldtitel? Zoals wel vaker in het wielermilieu zal de waarheid wellicht ergens in het midden liggen. En de macho’s van de gazet? Die houden zich dit keer gortdroog op de vlakte: “Marie-Rose Gaillard zegevierde zaterdagmorgen in de wedstrijd over 64,4 kilometer – vijf ronden van 12,88 kilometer – voor het wereldkampioenschap wielrennen dames. Zij eindigde in 1 uur 53 minuten 56 seconden – gemiddelde 33,914 kilometer per uur – met 2 minuten 31 seconden voorsprong op haar landgenoten Yvonne Reynders en Marie-Thérèse Naessens en de Russin Aina Puronen.” Met Liliane Cleiren op de zesde en Simonne Elegeest op de negende plaats finishen liefst vijf van onze zes landgenotes binnen de top tien in Salò. Rijk zijn ze er nooit van geworden.
“Helemaal niets, dat heb ik overgehouden aan mijn wereldtitel in 1962”, foetert Gaillard. “In die tijd was er nauwelijks erkenning voor het vrouwenwielrennen. Zeker niet op financieel vlak. We waren allemaal amateurs. Ook de interesse was veel minder dan nu. Ik geloof dat ik toen zelfs de enige Waalse in het peloton was. Al heeft mijn wereldtitel me uiteraard wel de nodige faam in het wielerwereldje bezorgd. Zelfs al op de terugvlucht. Op dat vliegtuig ontdekte ik dat Rik Van Looy van tijd tot tijd een sigaretje rookte. Ik heb toen zelfs naast hem geposeerd voor een artikel in Paris Match: de oude en de nieuwe wereldkampioen. Een schone souvenir, quoi.” In 1962 vergaat het de Belgische mannenploeg trouwens een stuk minder goed. De Fransman Jean Stablinski wint voor de Ier Seamus Elliott en Antwerpenaar Jos Hoevenaars, de enige Belgische coureur in de top tien.
In de daaropvolgende jaren kan Marie-Rose Gaillard haar regenboogstunt helaas nooit meer herhalen. Al fietst ze wel nog een aantal mooie ereplaatsen bij elkaar: 10de op het WK van Ronse in 1963, 4de op het WK van Sallanches in 1964, 19de op het WK van San Sebastian in 1965 en 8ste op het WK op de Nürburgring in 1966, terwijl ze op dat moment in het grootste geheim al twee maand zwanger is. Op aanraden van haar dokter zweeg ze daar in alle talen over. In datzelfde jaar pakt ze overigens haar eerste en meteen ook enige Belgische titel. “Die wedstrijd werd verreden in Barvaux vlakbij Durbuy”, aldus nog Gaillard. “We kregen dus een typisch Ardens landschap voorgeschoteld: heuvelachtig en behoorlijk zwaar. Dat lag me wel, ja. Ik ken die streek op mijn duimpje. Toch beschouw ik die nationale titel nog steeds als veel moeilijker dan mijn wereldtitel vier jaar eerder. Als enige Waalse moest ik telkens opboksen tegen een ontzettend sterke Vlaamse alliantie en dat was geen sinecure, geloof me vrij. Ik won uiteindelijk voor Simonne Elegeest en Suzanne Sohie. Twee jaar later hing ik na acht jaar, 221 wedstrijden, 35 zeges en 31 tweede plaatsen mijn koersfiets definitief aan de haak. Ik opende een stomerij in het Luikse Outremeuse en trok me jarenlang niks meer aan van de wielrennerij. Daarna verhuisde ik naar de regio van Aywaille en begon de fietsmicrobe toch weer te kriebelen. Niet veel later stond ik mee aan de wieg van wielerclub VC Ourthe/Amblève. We organiseerden vooral veel wedstrijden en hadden eigenlijk maar een tweetal echte renners in de rangen.” Maar duidelijk niet de minste…
Nadat hij het eerder al als voetballer en tafeltennisser probeerde, zet de dan veertienjarige Philippe Gilbert midden jaren negentig zijn eerste stappen als coureur onder de ervaren vleugels van een goeie huisvriendin die hij steevast liefkozend ‘Ma tante’ noemt, hoewel ze dat bloedbandgewijs geenszins is: ex-wereldkampioene Marie-Rose Gaillard bij het intussen ter ziele gegane VC Ourthe/Amblève. Voor die club rijft hij meteen zeven overwinningen binnen en eindigt hij ook nog dertien keer als tweede. Niemand kan op dat moment voorspellen dat hij op zondag 23 september 2012, bijna exact vijftig jaar na zijn ‘aangenomen’ tante, in het Nederlandse Valkenburg ook een gouden medaille op het wereldkampioenschap wielrennen zou behalen. De hoogst haalbare plak waar hij als kind al zo begerig naar keek. Tante Marie-Rose heeft het wielrennen nog altijd niet helemaal losgelaten. Naast supporter nummer één voor boezemvriend Phil staat ze tegenwoordig nog vaak als plichtsbewuste seingeefster het verkeer te regelen tijdens lokale wielerwedstrijden. Wie weet helpt de harde ‘tandwieltante’ van weleer zo de volgende Philippe Gilbert een handje richting eerste provinciale successen…
Alsof het bloed echt kruipt waar het niet gaan kan, is de echte tante van Tom Boonen (35) ook een niet-onverdienstelijke ex-wielrenster. De intussen bijna 67-jarige Annie Melis, de oudste zus van Boonens moeder Agnes, uit het Limburgse – what’s in a name – Koersel fietst in de jaren zestig drie seizoenen lang in het vrouwenpeloton rond. Ze behaalt in die periode twee Belgische titels bij de nieuwelingen: in juli 1966 in Barvaux en één jaar later in Retie. In 1967 maakt ze ook deel uit van de Belgische vrouwelijke eliteploeg voor het WK op de weg in het Nederlandse Heerlen, met Marie-Rose Gaillard als reserve. De vrouwen ontgoochelen en kunnen op geen enkel ogenblik aanspraak maken op de eindzege, maar een dag later wint Eddy Merckx met bravoure zijn eerste wereldtitel wat de pijn toch enigszins verzacht. Diezelfde Merckx ligt trouwens onrechtstreeks mee aan de basis van Annies even kortstondige als succesvolle wielercarrière.
“Mijn vader Eugène heeft destijds nog gekoerst bij de oom van Roger Swerts, die op dat moment een trouwe knecht van Eddy Merckx was bij Faema en later Molteni”, klinkt het. “Zo ben ik jaren later uiteindelijk ook in het peloton beland. De onvoorwaardelijke liefde voor de fiets werd doorgegeven van vader op dochter. Heel lang heb ik het echter niet volgehouden, maar de herinneringen liggen me toch na aan het hart. Vooral mijn twee Belgische titels koester ik nog steeds. En zeker mijn tweede… Midden augustus 1967 werden de nationale kampioenschappen wielrennen voor de vrouwen georganiseerd in het Antwerpse Retie, de plaats waar ik geboren ben. Ik wilde er die dag alles aan doen om als eerste over de meet te komen, maar dat wist de concurrentie ook natuurlijk. Toch slaagde ik erin om stand te houden tot aan de finish. Ik klopte in de sprint met amper één seconde verschil Mariette Laenen en Christiane Smeesters. Dat ik toen voor eigen publiek mijn Belgischte titel kon verlengen, maakte mijn overwinning nog zo veel mooier.”
Dit artikel verscheen eerder in Etappe #04 (2015).
Dit nummer staat in het teken van het vrouwenwielrennen. Het nummer bevat onder meer artikels over Paula Gemoets, Hélène Dutrieux en de Flandria-vrouwen van Briek Schotte.
Zin in meer historische wielerverhalen? Haast je naar onze shop!
“Het was de eerste keer dat ze twee weken vakantie nam om zich optimaal voor te bereiden. ‘Ik word wereldkampioen’, zei ze al een jaar na het...