Odiel Defraeye werd in 1888 geboren in Rumbeke. Als oudste zoon uit een arbeidersgezin met een werkonbekwame vader moest hij al snel de handen uit de mouwen steken. Na de lagere school ging hij aan de slag in de Izegemse borstelindustrie. In 1902 waagde hij zich aan het wielrennen in de zogenaamde ‘straatkoersen’. Dat waren lokaal ingerichte wielerwedstrijden die in deze jaren een groeiende populariteit kenden in West- en Oost-Vlaanderen. In 1908 maakte Defraeye de overstap naar het circuit van de grotere, van stad tot stad verreden wielerwedstrijden. Door zijn sportieve successen kon hij een jaar later al beroepsrenner worden. In die categorie won hij in 1910 het Kampioenschap van Vlaanderen in Koolskamp, en in 1911 het Belgisch Kampioenschap. Zijn echte ‘moment de gloire’ kende Defraeye in 1912. Nadat hij in mei al op overtuigende wijze de Ronde van België op zijn naam had geschreven, behaalde hij enkele maanden later ook de eindzege in de Tour de France, vóór de Franse wielergrootheden Eugène Christophe en Gustave Garrigou.
Defraeyes steile opgang in de Belgische en internationale wielerwereld maakte van deze onbekende arbeidersjongen een sportheld, een figuur van wie het doen en laten van grote betekenis werd voor het collectieve zelfbeeld van de inwoners van zijn geboorteland en -streek. Historisch onderzoek heeft al overvloedig die identiteitsvormende kracht van sport aangetoond, waarbij successen van teams of individuen worden aangewend om de identiteit en het samenhorigheidsgevoel van sociale groepen te creëren of te versterken. Grotere gemeenschappen zoals de natie, maar ook kleinere – provincie, stad, dorp, wijk – versterken hun zelfbeeld én hun uitstraling naar de buitenwereld toe via de sport. De successen van Defraeye in het wielrennen, dat in deze periode in sneltempo tot een erg populaire vorm van vermaak uitgroeide, biedt een mooie inkijk in dit spel van identiteit en identificatie. De pers, in deze periode voor veel sportliefhebbers een essentiële – zo niet de enige
– bron van wielernieuws, dient daarbij als leidraad.
De successen van Odiel Defraeye waren in eerste instantie een stimulans voor de Belgische sportieve identiteit. Zeker zijn winst in de Tour de France was daarbij cruciaal. Na een periode van grote bloei in de jaren 1890 kende de Belgische wielersport in de vroege twintigste eeuw immers maar weinig successen, zeker in het wielrennen op de weg. Pas vanaf 1907 bracht de Moorsledenaar Cyrille van Hauwaert hierin verandering met zeges in belangrijke Franse wedstrijden als Bordeaux-Parijs (1907) en Parijs-Roubaix (1908). Defraeyes Tourwinst leek de bevestiging van dit nieuwe Belgische elan. Hijzelf werd dan ook omschreven als een ‘waardige opvolger van Van Hauwaert’. Bij zijn terugkeer in België werd hij als een koning onthaald. Op de viering die de Franstalige sportkrant Vélo-Sport daags na zijn eindzege in Brussel organiseerde, zagen de straten van het stadscentrum zwart van het volk.
In de Franstalige kranten en tijdschriften werd die populariteit van Defraeye in niet mis te verstane patriottische termen vervat. Waren, zo schreef een journalist van Le Soir, de talrijke lofbetuigingen aan zijn adres immers geen uitdrukkingen van vaderlandsliefde, van bewondering voor het nationale atletische vermogen? Ook de ontluikende Nederlandstalige sportpers liet een dergelijk geluid horen. Al tijdens de bewuste Tour van 1912 stelden bladen als Sportvriend en Onze Kampioenen Defraeye voor als een nationaal symbool, een met de ‘driekleurige, geliefde trui’ getooide ‘kleine Belg’ die de natie prestige bracht.
De Belgische vlag zou boven Parijs wapperen. Dat was een vooruitzicht waar velen zich over verkneukelden. Frankrijk was al jarenlang de onbetwiste meester van het Europese wielrennen, en dus de maatstaf waartegen het Belgische wielersucces werd afgemeten. Verslagen van wedstrijden tussen coureurs uit beide landen vervielen dan ook regelmatig in een quasimilitaire strijdretoriek. Dat Defraeye er effectief in slaagde de als hypernationalistisch en arrogant voorgestelde Fransen te verslaan in ‘hun’ Tour was de triomfantelijke apotheose van een patriottische wieler- en woordenstrijd.
Tegelijk met dit Belgische patriottisme dook echter ook een andere vorm van trots op. Dat was zeker het geval in de aangehaalde Nederlandstalige sportkranten. Defraeye werd op hun pagina’s evenzeer voorgesteld als een ‘Vlaamsche held’, een uitlating waarmee deze sportjournalisten de leeuwenvlag naast de tricolore hezen. Vooral Karel van Wijnendaele was in sterke mate verantwoordelijk voor dit Vlaamse discours. Als sportjournalist was Van Wijnendaele van bij het begin betrokken bij zowel Onze Kampioenen als Sportvriend, en met zijn verslagen van wielerwedstrijden ambieerde hij meer dan louter informeren. Als overtuigd flamingant wilde hij ook het in deze periode economisch en cultureel achtergestelde Vlaamse volk doen ‘herworden’ door hen krachtige maatschappelijke voorbeelden aan te reiken. De nieuwe lichting Vlaamse renners leende zich hier uitstekend toe. Internationaal succesvol en toonbeelden van fysieke kracht en doorzettingsvermogen, waren ze in veel gevallen ook van origine zeer eenvoudige figuren uit dat ‘arme’ Vlaamse volk.
Al in 1909 had Karel van Wijnendaele Cyrille van Hauwaert geproclameerd tot Vlaamse leeuw, en ondanks Van Wijnendaeles moeilijke verstandhouding met Defraeye presenteerde hij ook hem als toonbeeld van ‘Vlaamsche kracht’. Van Wijnendaeles discours maakte school, en niet enkel in de pers. Ook gewone wielerliefhebbers, zo suggereert een brief van enkele ‘Oostvlaamsche sportmannen’ aan Sportvriend, waren trots op de successen van de ‘Vlaamse’ Defraeye, terwijl ook tijdens huldigingen en in liederen naar aanleiding van Defraeyes Tourwinst ‘de spierenkracht der Vlaamsche telgen’ werd geprezen. De Vlaamse sportliefhebber werd zo in een subtiel maar krachtig Vlaams identiteitsdiscours ingewijd. Toch was dit ‘wielerflamingantisme’ niet onverzoenbaar met het eerder geschetste Belgische nationalisme.
Anno 1912 konden veel cultuurflaminganten hun Vlaamsgezinde sentimenten nog zonder problemen met een Belgisch patriottisme verzoenen. ‘Belgen zijn we allemaal’ schreef zelfs Van Wijnendaele in één van zijn beschouwende artikelen over de Tour van 1912. Daarmee gaf ook hij aan hoe Vlaamse bewustwording voor hem perfect in een Belgische context kon plaatsvinden. Ook Franstalige kranten maakten overigens melding van Defraeyes Vlaamse afkomst, hoewel in duidelijk meer neutrale bewoordingen.
De Belgische driekleur en de Vlaamse leeuw waren echter niet de enige vlaggen waarmee Tourwinnaar Defraeye
werd omhuld. Ook op een lager, provinciaal niveau nodigden zijn successen uit tot trots en identificatie. Al vóór zijn Tourzege werd zijn West-Vlaamse afkomst op gezette tijdstippen benadrukt in de pers, vooral in Sportvriend, dat in Izegem werd gedrukt. Maar ook niet-West-Vlaamse journalisten erkenden dat het West-Vlaamse aandeel in het Belgische wielersucces groot was. Die West-Vlaamse trots werd door Defraeyes overwinning in de Tour alleen maar versterkt. Zo was er onder de deelnemers aan zijn plechtige viering in Brussel dan ook een sterk contingent West-Vlamingen aanwezig. Het grote plakkaat met opschrift ‘Leve West-Vlaanderen’ dat ze in de feeststoet meedroegen, toonde hoe voor die West-Vlaamse wielerliefhebbers Defraeyes zege ook een zege van de hele provincie was.
Deze West-Vlaamse identificatie was overigens ook nauw verbonden met Defraeyes presentatie als Vlaams symbool. Het West-Vlaamse particularisme van priesterdichters als Guido Gezelle was uiterst belangrijk geweest in de vormgeving van de Vlaamse Beweging gedurende de 19de en vroege 20ste eeuw, en ook in de jaren vlak vóór de Eerste Wereldoorlog was de provincie één van de bolwerken van de Vlaamse Beweging. Karel van Wijnendaele, zelf geboren in Torhout, was in zijn flamingantisme sterk beïnvloed door deze provinciale stroming. Hij liet het dan ook niet na om vooral West-Vlamingen als de vaandeldragers van de door hem gewenste Vlaamse ‘herwording’ door de wielersport te presenteren.
Maar ook de provincie was geen eindpunt van de carrousel van identiteitsvorming waar Defraeye in meedraaide. Ook in de gemeenten van zijn geboortestreek werd hij tot een symbool van
lokale trots verheven. De bewoners van die streek hadden gelegenheid genoeg om lokale renners met eigen ogen aan het werk te zien. Toch toonde men in Roeselare, buurstad van zijn geboortedorp Rumbeke, relatief weinig interesse voor zijn sportieve exploten. Hoewel hij in persverslagen af en toe als ‘van Roesselaere’ of ‘de Roulers’ werd aangeduid, leek de stad geen nood te hebben aan een nieuwe vedette. Met René Vandenberghe, winnaar van de Ronde van België in 1911, had ze al haar ‘eigen’ wielerheld in huis.
In Defraeyes geboortedorp Rumbeke, daarentegen, waren de successen van ‘hun’ wielerheld een duidelijke bron van trots voor de lokale bevolking. Al na zijn eerste grote wedstrijdwinsten in 1908 was Defraeye uitbundig gevierd in het dorp, met fanfaremuziek, speeches van lokale notabelen en een rit in een erg exclusieve sportwagen door het dorpscentrum. Ook enkele dagen na zijn Tourzege in 1912 viel hem een dergelijke huldiging te beurt, zowel in Rumbeke zelf als in het naburige dorp Oekene, waar hij onder een praalboog het dorp binnenschreed, omringd door een escorte van fietsers. Een officiële ontvangst op het gemeentehuis en een avondfeest volgden. Defraeye benadrukte tijdens dergelijke huldigingen ook zelf zijn lokale afkomst en verbondenheid met de bevolking. Zo stelde hij tijdens zijn huldiging in Oekene dat hij het ‘nergens beter en gezelliger had gehad’ dan in dit dorp.
Tegelijk met Rumbeke en Oekene was ook Izegem aan het feest. Defraeye verbleef er al enkele jaren omwille van zijn werk in de lokale industrie. Hij was er bovendien al eens gehuldigd in mei 1912, na zijn winst in de Ronde van België. In de zomer van 1912 trokken de Izegemnaren alle hulderegisters open. Al tijdens de Tour hield lokale sportclub Tijd is Munt op 15 juli een feestje omwille van Defraeyes ritwinsten en goede klassering. Zijn plechtige inhaling in de stad op 11 augustus was een evenement waar heel de lokale bevolking bij betrokken werd. Staande op de drempel van het huis van borstelfabrikant Jules Vandekerckhove, zijn voormalige werkgever én mecenas tijdens de begindagen van zijn carrière, kon Defraeye – die via de pers al tijdens de Tour zijn appreciatie voor de Izegemse steun had uitgesproken – een lange rij fanfares en wielerclubs van binnen en buiten de stad zien voorbijtrekken. Daarna ging het naar het Gildenhuis, waar een groot banket was ingericht ter ere van de kampioen. Defraeye werd er (opnieuw) op talrijke speeches vergast. Daarbij kregen ook lokale personaliteiten, verenigingen en zelfs de arbeiders van de fabriek van Jules Vandekerckhove de gelegenheid om hun bewondering voor de plaatselijke kampioen uit te drukken.
In de feestelijke Izegemse viering van ‘hun’ wielerkampioen werd echter niet enkel de lokale, stedelijke identiteit benadrukt. Ook Defraeyes Belg- én Vlaming-zijn werden er in de verf gezet. Dat toonde zich al in het spelen van de Brabançonne bij zijn viering als winnaar van de Ronde van België eerder dat jaar, in de redevoering van flamingant Van Wijnendaele op het Izegemse banket na zijn Tourwinst of in de met Vlaamse sentimenten doorspekte liederen over hem die er tijdens en na dat banket werden gezongen.
Defraeyes waarde als symbool van lokale trots kwam immers in belangrijke mate voort uit het feit dat dankzij hem de lokale gemeenschap een bijdrage aan het prestige van de Belgische natie (of de successen van het Vlaamse volk) had geleverd. Zonder bredere uitstraling kon er moeilijk van lokale trots sprake zijn. Voor de volgens de pers ‘duizenden vreemdelingen’ die op de Izegemse huldiging aanwezig waren, was Belgische, Vlaamse of West-Vlaamse trots (of een combinatie van die drie) bovendien belangrijker dan gehechtheid aan een stad die de hunne niet was. Zo kan ook van de provinciale wielerclubs die de huldigingen in Rumbeke en Izegem bijwoonden, worden aangenomen dat zij, net als de West-Vlaamse deelnemers aan Defraeyes viering in Brussel, vooral door gevoelens van West-Vlaamse trots werden gemotiveerd.
Al deze identiteiten vermengden zich voortdurend, daarbij elkaar vormgevend en versterkend. Toch was dit niet altijd even vanzelfsprekend, en konden er ook spanningen optreden. Met name de Izegemse toe-eigening van Defraeye leek voor enige wrevel bij de Rumbeekse buren te zorgen. Getuige een cryptische vermelding in een lokaal krantenartikel over zijn huldiging in de stad hadden enkele Rumbekenaren immers geprobeerd om Izegem ‘ne kwaden toer te spelen’ in de voorbereiding van hun feestelijke inhaling van Odiel. Verdere informatie over deze sabotagepoging ontbreekt, maar vast staat dat niet iedereen in Defraeyes geboortedorp blij was met de Izegemse aandacht voor ‘hun’ Odiel.
Tezelfdertijd waren professionele wielrenners als Defraeye niet voor iedereen figuren die het verdienden om in de schijnwerpers te worden geplaatst. Hoewel de Rumbeekse dorpspastoor Leopold Slosse zich na Odiels Tourzege enigszins positiever over hem uitliet dan voorheen, was het duidelijk dat vooral voor de katholieke clerus een wielrenner een afkeurenswaardig voorbeeld was, een symbool van een tijdsbesteding die de bestaande religieuze en morele orde bedreigde. Dat had ook gevolgen voor Defraeyes lokale rol. Zo was het katholieke stadsbestuur van Izegem een opgemerkte afwezige op de huldiging na zijn Tourzege. Een gevolg van de zeer kritische artikelen die in het conservatief-katholieke weekblad Gazette van Iseghem waren verschenen? Toch werd die houding niet altijd consequent doorgetrokken. Datzelfde stadsbestuur was immers wél aanwezig geweest op eerdere huldigingen van Defraeye.
Odiel Defraeye zou zijn symboolfunctie als wielerheld slechts korte tijd kunnen koesteren. In 1913 won hij nog Milaan-San Remo en voerde hij enige tijd het klassement van de Tour aan. In de zesde rit moest hij echter geblesseerd opgeven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het schier onmogelijk om nog te koersen. Na de oorlog kon hij terug zijn intrek nemen in de brasserie – mét velodroom – die hij in 1913 met het geld van zijn Tourzege in Rumbeke had gebouwd. Vooral die velodroom vormde een blijvende materiële bevestiging van zijn status als ‘gewezen’ succesvol renner. Pogingen om zijn wielercarrière na de oorlog terug een elan te geven, liepen immers op niets uit.
In 1926 liet Defraeye zijn koersverleden achter zich en begon een nieuw leven op een boerderij in Buncey (Bourgogne). In 1929 was hij dat noeste plattelandswerk al moe en trok hij naar de Belgische kust, om er eerst een hotel uit te baten in Lombardsijde en vervolgens een paar cafés-pensions in De Panne. Geleidelijk raakte hij ook zelf aan de fles. Daardoor miste hij in 1953 zelfs de reünie van alle Tourwinnaars naar aanleiding van 50 jaar Tour de France. Enkele jaren later, na de dood van zijn echtgenote, trok hij in bij zijn zoon en schoondochter in Brussel. Uiteindelijk werd de familiale zorg voor Odiel te zwaar en werd hij in een opvangtehuis voor ouderen geplaatst op het domein Le Château de l’Etoile in Bièrges. Daar stierf hij in 1965 als een volledig uitgedoofde ster. From zero to hero, and back.
Defraeyes leven en wielercarrière belandden in de vergetelheid. Tot Herman Laitem in 1988 een boek over hem schreef. Niet onbelangrijk: Odiel Defraeye was grootoom van Laitems echtgenote en Laitem was zelf geboren in Roeselare en actief als lector journalistiek aan de Xios Hogeschool in Hasselt. Het boek Odiel Defraeye. Een vergeten Belg was het startschot van wat we een ‘herinneringsoffensief’ kunnen noemen. De lokale bewustwording groeide traag maar zeker. In de aanloop naar de viering van de honderdste verjaardag van Defraeyes Tourzege werden de activiteiten fors aangezwengeld. Zeker in Rumbeke. Zo ijverde de op het einde van 2010 opgerichte vereniging De Vrienden van Odiel, onder gangmakerschap van lokaal CD&V-politicus Dirk Lievens, op actieve wijze voor een herwaardering van Defraeye als Belgische én Vlaamse wielerheld. Via tal van activiteiten en vereende lokale krachten werd er geld ingezameld voor een standbeeld voor Odiel dat op 30 juni 2012, op het eeuwfeest van zijn Tourzege, onthuld werd op het Kerkplein van Rumbeke.
In die vernieuwde Rumbeekse aandacht voor Defraeye speelt identiteitsvorming opnieuw een belangrijke rol. In de initiatieven van De Vrienden van Odiel wordt in sterke mate de nadruk gelegd op de band van Defraeye met zijn geboortedorp. Odiel wordt soms zelfs ingezet als een strijdwapen in het afbakenen van de Rumbeekse identiteit tegenover de ‘grote stad’ Roeselare, waarvan het dorp sinds 1977 een deelgemeente is. Zo werd er op hun - intussen offline gehaalde - website kritisch gereageerd op de representatie van ‘hun’ Defraeye als ‘Roeselarenaar’. Zelfs de fel betwiste aanhechting van het dorp bij de stad wordt er opnieuw bij opgerakeld.
Het is inderdaad een feit dat ook de stad Roeselare Defraeye nu als boegbeeld uitspeelt. Op die manier blijft Odiel Defraeye een ankerpunt van meervoudige identiteit.
Dit artikel verscheen in Etappe #01 (2012). Het nummer bevat een waaier aan bijdragen over de Tour en haar Belgische Tourwinnaars. De borstelmaker presteerde het om als allereerste Belg de Ronde van Frankrijk te winnen. In dit nummer maakt Defraeye een gesmaakte rentree.
Zin in meer historische wielerverhalen? Haast je naar onze shop!
Geschiedenis schrijven is soms een mix van armworstelen en geluk. Dat mocht Odiel Defraeye ondervinden in 1912. Tot twee weken voor de start van...