interview
retro

Met dank aan een kapper en Pino Cerami. De wielercarrière van Walter Dalgal

19min leestijd   door Xander Jaques op 18 oktober 2022
We spreken af in het Van der Valk Hotel in Charleroi. Neutraal terrein, maar voor Walter ook thuis, want Charleroi is altijd al ‘zijn stad’ geweest, en in het hotel is hij ook een bekende en graag geziene gast. Regelmatig worden we onderbroken omdat een passant hem goeiedag wil zeggen. Walter is een man die met iedereen over van alles en nog wat kan praten, wat ook tekent hoe onze conversatie verloopt. Soms wat van de hak op de tak, maar niettemin met prachtige verhalen over zijn carrière. Het is de geschiedenis van een renner met talent, die door tegenslagen vaak net iets te hard moest vechten voor zijn sport.

Een jonge voetballer ontdekt de fiets

Was de kapper er niet geweest, dan hadden we misschien nooit over de wielrenner Walter Dalgal gesproken. “Van kleins af aan wou ik aan sport doen, en prof worden. Voetballer, of wielrenner. Het wielrennen kwam eigenlijk pas later, eerst en vooral was ik voetballer”. Lange tijd liep Walter op de voetbalpleinen in en rond Charleroi en werd verliefd op deze sport.

De trainingen vielen niet altijd te combineren met zijn werkuren. Walter was na het derde jaar gestopt met school en ging in dienst bij de lokale kapper, hij kreeg echter niet altijd vrij om naar een training te gaan. Maar niet aanwezig op training betekent geen match, zo is het harde leven van een voetballer. Op deze manier kwam er een einde aan de voetbalcarrière van Walter, en achteraf gezien moeten we de kapper misschien wel bedanken voor die hardnekkigheid…

Het wielrennen kwam eigenlijk pas later, eerst en vooral was ik voetballer.
Walter Dalgal

Zo kwam Walter uiteindelijk op de fiets terecht toen hij ongeveer zestien was: “Ik had enkele vrienden die koersten, en één van hen had al wedstrijden gewonnen. Toen ik in de zomer eens ging fietsen met hem kon ik eigenlijk vrij goed volgen. Vanaf toen dacht ik eraan om zelf met wielrennen te beginnen.” De combinatie van werk en trainingen bleef een moeilijke kwestie, maar Walter kon nu tenminste zijn eigen trainingsuren bepalen.

Het waren vaak vroege ochtenden, waarbij hij zijn kilometers probeerde af te malen vooraleer naar het werk te gaan. “Twee keer per week maakte mijn vader me ’s ochtends vroeg wakker. Zo ging ik, voor ik moest gaan werken, een uur fietsen met een lichtje op dynamo. Ik kwam terug, kon me nog snel douchen om daarna aan de werkdag te beginnen”.

Zweven tussen Vlaanderen en Wallonië

“Ik ging ook naar de piste in Gent. Ik nam de trein vanuit Charleroi naar Brussel, moest daar overstappen richting Gent, en dan nog te voet naar het Kuipke om daar een fiets te huren en even te trainen. En daarna nog de hele weg terug naar huis. Dat waren mijn woensdagnamiddagen tijdens de winter. Maar zo was het voor iedereen, als je renner wou worden moest je dat doen. En ik had al bij al nog het geluk dat mijn vader en Pino Cerami me af en toe konden helpen, velen hadden het moeilijker.

Cerami vertelde me dat hij als prof vaak vertrok zonder een treinticket terug naar huis, hij moest winnen om de terugrit te kunnen betalen. En als hij in het buitenland moest fietsen had hij vaak alleen zijn zadel mee, om ter plaatse een fiets te regelen en de koers te rijden. Ik heb mezelf altijd gezegd dat ik het misschien wel lastig had bij momenten, maar dat het nog erger kon. En dat motiveerde me ook altijd.”

Als je in Wallonië naam hebt een goede renner te zijn, kruipt iedereen op je wiel en wachten ze tot jij iets doet, in Vlaanderen rijdt iedereen om te winnen.
Walter Dalgal

Walter reed ook vaak mee met het Vlaamse peloton en leerde zo twee verschillende manieren van koersen en twee gedaantes van het wielrennen kennen: “Bij de jeugd koerste ik graag in Vlaanderen, de mentaliteit in Wallonië vond ik minder aangenaam. Als je in Wallonië naam hebt een goede renner te zijn, kruipt iedereen op je wiel en wachten ze tot jij iets doet, in Vlaanderen rijdt iedereen om te winnen. Was er in Vlaanderen een ontsnapping, dan zou iedereen samenwerken om die renners terug te halen. In Wallonië moest ik het dan vaak alleen doen.

Ik woonde gelukkig niet ver, en kon dus eigenlijk vrij eenvoudig in een Vlaams peloton enkele wedstrijden rijden. En wanneer ik tijdens de week een plaats in de top 10 kon bemachtigen in Vlaanderen, dan wist ik dat ik heel dicht bij de overwinning zou zijn op zaterdag in Wallonië. Zeker.”

Pino Cerami: een vader op de fiets

Ex-prof Pino Cerami speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van Walter tot coureur. Walter was als jonge beginnende renner natuurlijk onder de indruk van wat Cerami had gepresteerd tijdens zijn carrière, met onder andere overwinningen in de Waalse Pijl en Parijs-Roubaix. Toch werd Pino Cerami meer dan zomaar een wieleridool. Hij werd le père dans le vélo, die Walter altijd zou bijstaan met wijze raad: “Vanaf het begin heeft hij me raad gegeven, ook omdat we allebei van Italiaanse origine zijn. Hij had een fietsenwinkel, dus zijn we bij hem mijn eerste koersfiets gaan kopen. En daarna ondersteunde hij me altijd met goede adviezen, het is dankzij hem dat ik prof ben geworden.”

Pino Cerami vormde de renner Walter Dalgal. Hij zorgde niet alleen voor de eerste fiets, maar ook voor de eerste ploeg. De ploeg Carlos zocht nog een renner voor het seizoen 1976, bij voorkeur een Waal, en ging hiervoor te raad bij Pino Cerami. De naam Walter Dalgal viel, en zo kreeg hij zijn eerste profcontract.

“Ik had op dat moment wat schrik omdat ik van plan was nog één jaar als amateur te koersen en een goed palmares uit te bouwen als basis voor een profcontract. Maar dankzij Pino ben ik al sneller prof geworden. Ik koerste toen ook nog maar vier en een half jaar. Tijdens mijn eerste wedstrijd, de Omloop het Volk, eindigde ik in een tweede groep, maar wel tussen enkele mooie namen. Ik was dan ook zeer tevreden, want het was de eerste keer dat ik een dergelijke afstand boven de 200 kilometer reed. Zo heeft Pino wel echt mijn carrière gelanceerd.”

“Pino was een referentie voor mij. Hij was enorm wijs, en had altijd een correct en eerlijk oordeel. Als hij je raad probeerde te geven, had hij ook vaak gelijk. Een voorbeeld op menselijk vlak, veel meer nog dan als wielrenner”. Pino Cerami werd als het ware familie voor Walter Dalgal, iets wat ook nog zo bleef na zijn carrière.

De samenwerking tussen beiden leidde in dat eerste profjaar tot een overwinning in Lennik, waar Walter in de sprint van een klein groepje de zege wist te behalen. “Tijdens de koers waren we met enkelen voorop, en toen stelde Franco Bitossi voor om voor hem te werken. Hij beloofde een mooi bedrag, maar we zouden het moeten delen met iedereen in de kopgroep. Daarom weigerde ik en zei ik hem dat ik mijn eigen sprint zou rijden.

Bitossi was niet echt onder de indruk en ging uit van zijn eigen snelheid. Maar ik won wel met een halve fietslengte, en hij was toch wat in zijn eer gekrenkt door de nederlaag tegen een onbekende neoprof. Het was echt een verrassing, ook voor mij. Het was de eerste keer dat ik bij de profs sprintte voor de overwinning. En dat ik Bitossi had geklopt, markeerde mijn naam ook wel wat. Als ik later in een kopgroep terecht kwam hoorde ik de anderen soms tegen elkaar zeggen: ‘pas op, Dalgal is rap’.”

Bijna einde carrière

In de winter na het seizoen van 1979 liep het echter helemaal verkeerd tijdens een voetbalmatch tussen enkele wielrenners. De gevolgen waren bijna fataal voor de wielercarrière van Walter. Een zware beenbreuk was het tragische resultaat van de wedstrijd, waarbij zelfs kortstondig sprake was van amputatie. Het was het begin van een zeer lange revalidatie, waardoor voor Walter het volledige seizoen van 1980 verloren ging.

“Ik was toen net op de leeftijd dat ik echt moest gaan presteren wilde ik de evolutie maken van een goede renner naar een topper, en om misschien voor mezelf te kunnen rijden. Een kans die ik dus nooit echt volledig heb kunnen grijpen. Wat ik precies had kunnen bereiken zonder de gevolgen van mijn ongeval zal ik nooit weten, maar ik ben toen wel kracht verloren in mijn been. Ik kon zeker nog fietsen, maar in de sprint merkte ik toch een verschil nadien.

Ik heb goede sprints gereden tegen een De Vlaeminck of een Van Linden, ik kon ze niet kloppen maar ik eindigde ook geen 10 meter achter. Maar dat waren vooral de eerste jaren, na het accident was het toch anders. En het nadeel van koersen in België is dat je resultaat vaak bepaald wordt in een sprint. Een vijfde plaats werd zo een tiende plaats. Ik was er nog steeds, maar toch enkele posities meer naar achteren.”

In 1981 kon Walter uiteindelijk zijn terugkeer maken in het wielerpeloton. Zijn contract was ten einde, en de zoektocht naar een ploeg die het risico wou nemen om hem in dienst te nemen zonder sportieve zekerheid was moeilijk. Gelukkig was er wederom mentor en tweede vader Pino Cerami als reddende engel.

“Ook nadat ik mijn accident had, was het dankzij Pino dat ik opnieuw kon beginnen koersen. Hij heeft aangedrongen bij Splendor om me een tweede kans te geven, en zo kon ik renner blijven. Toen ik tekende bij de ploeg liep ik weliswaar nog op krukken, dus was er een clausule in het contract dat ik minstens 20 koersen moest rijden dat jaar”.

Krantenartikel over de overwinning van Walter Dalgal in de Omloop van Wallonie 1981
Ik had het geluk dat ik een goeie dag had in de Grand Prix de Wallonie. Het was sentimenteel een heel belangrijke overwinning door thuis in Charleroi te winnen. Maar bovenal was het de bevestiging dat ik nog steeds renner was.
Walter Dalgal

Het was een moeilijke periode in het leven van Walter Dalgal, maar hij behaalde toen ook een van de grootste zeges uit zijn carrière: de Grand Prix de Wallonie. “Het was echt een seizoen met ups en downs waar ik geen controle over had. Ik had het geluk dat ik een goeie dag had in de Grand Prix de Wallonie. Vaak kwamen de goede dagen op training, maar die dag was ik echt in orde tijdens de koers. En het was een heel belangrijke overwinning voor de ploeg ook, want het was de enige tv-overwinning voor Splendor gedurende dat seizoen. Dus werd mijn zege constant getoond in Brussel om reclame te maken, wat wel speciaal was. Het was ook sentimenteel een heel belangrijke overwinning door thuis in Charleroi te winnen. Maar bovenal was het de bevestiging dat ik nog steeds renner was, en nog steeds een goede renner kon zijn.”

Uiteindelijk bleek de zege in Charleroi nog unieker toen Walter hoorde dat hij op dat moment nog niet helemaal genezen was. Die bevestiging kwam pas enkele maanden later bij een zoveelste controle in het ziekenhuis: “Toen pas werd me gezegd dat er nog steeds een kans was geweest op ontstekingen. Ik was in totaal drie keer geopereerd onder volledige verdoving, waarvan de laatste operatie 6 uur had geduurd.

De boodschap dat ik officieel genezen was kwam maar een jaar later. Ik was dus eigenlijk weer beginnen koersen voor alle gevaar geweken was, maar dat was me op het moment zelf nooit verteld. Ze hebben me dat willen besparen, zodat ik zonder die zorgen mijn carrière terug kon beginnen opbouwen.

Achteraf hoorde ik bij een van mijn controles in het ziekenhuis nog een leuk verhaal over de chirurg die me geopereerd heeft. Hij kocht normaal gezien bijna nooit een krant, maar de dag na mijn zege in de GP de Wallonie deed hij dat. In mijn interview na de wedstrijd had ik hem ook bedankt voor alles, en juist die dag leest hij de krant. Het maakte het allemaal nog wat specialer.”

Een achtste plaats, vóór Merckx

“Ik had enkele koersen die me uitzonderlijk goed lagen. Overijse was er één van, maar bijvoorbeeld ook Kortrijk. In de laatste drie jaar van mijn carrière won ik er twee keer, met daarnaast ook nog een tweede plaats. Telkens een mooie sprint, ik klopte Dirk Demol in ’86, werd het jaar erop tweede na Patrick Cocquyt, en in ’88 won ik nog eens voor mijn ploegmaat Bert Van Ende. Maar ik had echt enkele koersen waar ik altijd meedeed voor de winst. Waarom weet ik niet. Betere zuurstof? (lacht) Maar ja, Overijse was echt bijzonder”.

“De Druivenkoers in Overijse was misschien wel de koers die het best bij mijn capaciteiten past. Ik reed er altijd goed, ook als neoprof in 1976 had ik er meteen een mooi resultaat”. Walter meent zich te herinneren dat hij dat jaar finisht in het spoor van Eddy Merckx. Het was echter nog straffer, Walter eindigt dat jaar achtste, met Merckx in zijn wiel. Het toont meteen de unieke relatie die Walter Dalgal doorheen de jaren zou krijgen met de Druivenkoers, jaar na jaar zou hij daar goede prestaties leveren. Het resulteert uiteindelijk in twee derde plaatsen, en een overwinning in ’83. Maar het hadden twee overwinningen kunnen zijn, misschien wel moeten zijn.

“Ook wanneer Van Calster won werd ik derde, maar toen dacht ik echt dat ik ging winnen”, zo vertelt Walter over de editie van 1982. “Maar ik kreeg een kwak van Ludo Peeters op 200 meter van de aankomst waardoor ik niet meteen kon passeren. Guido Van Calster en Jonathan Boyer kwamen langs de andere kant en waren weg.

Van Calster was normaal misschien net iets sneller dan ik in een sprint, maar toen ik daar mijn sprint begon dacht ik echt te winnen. Soms, als je aanzet bij de sprint, voel je gewoon dat je gaat winnen. Maar het draaide een beetje net voor de finish en ik kwam ingesloten te zitten tussen Ludo en de borduur… Of ik nu gewonnen zou hebben weet ik niet, want Guido ging echt snel. Maar ik zou er zeker dichtbij geweest zijn, nu was de kans al voor de echte sprint weg.”

Dat unieke gevoel bij het aanzetten van de laatste sprint waar Walter het over heeft, beleefde hij twee keer: “Ook in Heist-op-den-Berg had ik dat gevoel te gaan winnen, in een groepje met twee snelle renners, Jos Gysemans en Willem Peeters. Maar ook daar hetzelfde verhaal, wanneer de weg zo licht draait is het echt als een val. Er was plaats in de binnenbocht, maar ik raakte ingesloten door Peeters bij het aanzetten van de sprint. Het was twee keer aankomen met het gevoel ‘als ik kon passeren, had ik gewonnen’. Eigenlijk wat dom, maar ook linkadoor van de anderen. Maar dat is wielrennen.”

Niet helemaal Belg, niet helemaal Italiaan

Ondanks het feit dat Walter in België is geboren en hier altijd heeft gewoond en gekoerst, heeft hij toch de Italiaanse nationaliteit. Als kind van Italiaanse ouders kreeg hij die bij zijn geboorte, zijn vader werkte onder andere lange tijd in de mijnen bij Marcinelle. Walter is trots op zijn afkomst, maar in zijn hoofd is hij toch volledig Belg en heeft hij vooral een sentimentele band met Italië.

Maar het was niet altijd makkelijk om italo-belge te zijn. “In België werden we gezien als Italiaans omwille van het feit dat we kinderen van Italiaanse ouders zijn. Maar wanneer je dan in Italië komt, ben je geen Italiaan omdat je in België woont. We zaten er altijd ergens tussenin, nooit helemaal Belg en nooit helemaal Italiaan.

Italo-belge zijn bracht tegelijkertijd problemen en voordelen met zich mee. Als Waal winnen lag soms wat gevoelig bij het gemeentebestuur in bepaalde Vlaamse steden, en zo zorgde Walter naar eigen zeggen wel eens voor problemen bij zijn sportdirecteur. “Na een bepaalde overwinning zei hij me zelfs: ‘Je zegt dat je een Italiaan bent hé, zeg niet dat je Waals bent. Praat wat Italiaans met je papa, zodat ze het geloven’. Achteraf gezien een grappig verhaal, maar hij had echt schrik dat er een accident diplomatique kon zijn door mijn overwinning. Op dat moment even de Italiaan kunnen zijn kwam dus goed uit.”

Italiaans professionalisme

Op basis van zijn Italiaans paspoort kon Walter in 1983 ook deelnemen aan de nationale kampioenschappen van Italië, en daar werd hij tijdens de wedstrijd opgemerkt door niemand minder dan Francesco Moser. Het leverde hem een contract op bij de ploeg GIS, waardoor hij twee jaar in Italiaanse loondienst reed, voor Moser. Daar ging een nieuwe wereld voor hem open, het was de kennismaking met nog maar eens een ander gezicht van het wielrennen.

“Ik heb het professionalisme van de Italiaanse sport enorm gewaardeerd. De algemene structuur van de sport was fantastisch. De ploeg van Moser was een geheel andere wereld, voor mij was het een vijfsterren ervaring en echt een niveau hoger dan de ploegen in België. De staf deed alles in Italië. Als renner moest je alleen maar trainen en wedstrijden rijden, de rest werd door anderen geregeld. In België was alles meer individueel, en minder in ploegverband georganiseerd.

In vergelijking met wat ik had gekend bij de Belgische ploegen was er een heel groot verschil. Ik ging een contract tekenen bij Splendor en moest langsgaan bij Albert de Kimpe, en op dat moment kreeg ik één paar standaardschoenen voor het seizoen. Amper twee jaar later, toen ik bij GIS in de ploeg zat, kwam aan het begin van het jaar iemand langs om de vorm van onze voeten op te meten, om ons maar liefst vier paar op maat gemaakte schoenen te geven. Ik was telkens al blij met één paar als cadeau, maar in Italië was dit gewoon normaal. Het tekent echt het professionele van de Italiaanse ploeg, en dan ben je ook meer gemotiveerd om als renner iets terug te doen.”

Dat iets terug doen was dan echter volledig in dienst van kopman Francesco Moser. Walter mocht starten in enkele mooie grote koersen, waaronder ook de Giro d’Italia van 1985 waar Moser tweede werd, maar alles stond in het teken van de kopman. “Francesco Moser was een patron. Op de fiets was hij echt een leider, en maar zelden tevreden. Hij was tevreden als hij won, en dan was het omdat hij zo sterk was. Wanneer hij verloor had de ploeg niet hard genoeg gewerkt. Zo was hij een beetje.

Hij had ook nooit echt ploegmaten die lang bij hem bleven rijden, het was moeilijk om met hem in de ploeg te zitten. Naast de fiets was hij wel een goede vriend en kwam ik er goed mee overeen. Ook nu na onze carrières hebben we nog af en toe contact, maar in het peloton was hij echt meer leider dan ploegmaat. Wij waren er om te werken, hij was er om te winnen.”

"Wie de Tour niet heeft gereden, is geen renner geweest"

“Wat echt een frustratie is voor mij, is de Tour de France. Het is echt triest dat ik 14 jaar prof was, maar nooit de Tour heb gereden. Als je met iemand praat die weinig van koers kent en je zegt dat je wielrenner was, is de eerste vraag meteen of je de Tour de France gereden hebt. Als je dan neen antwoordt, wil dat voor hen zeggen dat je geen goede coureur was.”

Het is een ontgoocheling die hij niet kan wegsteken. Walter had heel graag de Tour de France gereden, en zegt ook dat vele andere renners van zijn kaliber meerdere malen aan de start hebben gestaan van de grootste koers ter wereld. Er zijn verschillende factoren die hebben meegespeeld in dit deel van zijn verhaal. In de eerste plaats was er de beenbreuk waardoor Walter toch zeker enkele kansen verloren heeft, maar er waren ook momenten waar hij te veel afhankelijk was van de beslissingen boven zijn hoofd.

Het zou voor mij geen probleem geweest zijn om de Tour te rijden, toch zeker niet qua capaciteiten. Het was een combinatie van disfortuna en fregatura. Ik ben dus ook wel eens geflikt.
Walter Dalgal

“Mijn eerste jaar bij Splendor was nog maar kort na mijn terugkeer in het peloton, dus werd ik logischerwijze niet meegenomen naar de Tour. Het jaar nadien, in 1982, mocht ik wel mee met enkele renners op stage in de Ardennen, specifiek ter voorbereiding van de Ronde van Frankrijk. Uiteindelijk kreeg ik een paar dagen voor de start nog telefoon dat ik toch niet mocht starten, en dat Eugène Urbany in mijn plaats zou deelnemen. Hij was op dat moment kampioen van Luxemburg en was dus belangrijker voor de sponsor. Ook bij Kas werd ik om dezelfde reden geschrapt uit de selectie, toen om plaats te maken voor de Spaanse kampioen. Zo ben ik dus eigenlijk twee keer op het laatste moment de kans ontnomen om de Tour te rijden omdat de nationale kampioen nog een plekje nodig had.”

Walter is er duidelijk over dat hij de Tour echt wel eens had willen en moeten rijden om zijn carrière te vervolledigen. “Het zou voor mij geen probleem geweest zijn om de Tour te rijden, toch zeker niet qua capaciteiten. Het was een combinatie van disfortuna en fregatura (pech en oplichterij). Ik ben dus ook wel eens geflikt.”

De Bidon Collé is van alle tijden

Walter heeft dan wel geen Tour de France gereden, in totaal nam hij toch vier keer deel aan een grote ronde: de eerder vernoemde Giro in dienst van Moser, en daarnaast nog drie keer de Vuelta. Maar ook hier liep het niet altijd van een leien dakje. In 1983 moest hij volledig leeggereden opgeven, en ook in 1978 tijdens zijn eerste grote ronde was er sprake van een opgave. Al is opgave het verkeerde woord…

“In 1978 tijdens de Ronde van Spanje ben ik na vier dagen uit koers gezet, samen met een vijfentwintigtal andere renners. In die tijd reed er één wagen per ploeg achter het peloton, als je moest lossen uit het peloton ging je dus altijd eerst nog eens langs de sportdirecteur om een bidon en wat extra materiaal om mechanische problemen zelf te kunnen oplossen later in de rit. Toen ik mijn bidon aannam, hield ik me misschien wel wat langer vast dan nodig, een soort bidon collé, maar zeker niet overdreven. Ik moest toch lossen, dus het hielp me absoluut niet om terug te keren in de groep.

Achteraf gezien zou ik alles zo opnieuw doen. Met die uitsluiting, met het accident, en zonder Tour. Ik heb kansen gemist, maar desondanks heb ik een mooie carrière gehad waar ik met trots op kan terugkijken.
Walter Dalgal

Uiteindelijk werd ik samen met tal van andere renners om dezelfde reden naar huis gestuurd. Waarom? Omdat de organisatie van de Vuelta instond voor alle hotelkosten van de ploegen, maar ze gingen hun budget te boven. Dus: hoe minder renners er in koers bleven, hoe minder kosten ze zouden maken. Daarom gaven ze instructies aan de jury om zo veel mogelijk renners uit koers te zetten aan het begin van de koers.” Ook toen werd met andere woorden al streng opgetreden tegen het fenomeen van de plakbidon, al waren de motieven achter de beslissing ietwat dubieuzer.

Intussen is Walters carrière binnen de wielerwereld voorbij. Tot en met begin dit jaar was hij nog betrokken in de juniorenploeg Sprint 2000 Charleroi, maar ook dat hoofdstuk is ondertussen ten einde. Al springt hij regelmatig nog met plezier op de fiets, “om me even terug renner te voelen en om te zorgen dat ik af en toe een pintje kan drinken zonder het meteen te zien”. Het is het verhaal van Walter Dalgal, een gelukkig man die eigenlijk alleen maar positief kan zijn over zijn verleden als renner. “Achteraf gezien zou ik alles zo opnieuw doen. Met die uitsluiting, met het accident, en zonder Tour. Ik heb kansen gemist, maar desondanks heb ik een mooie carrière gehad waar ik met trots op kan terugkijken.”

Walter Dalgal

Walter Dalgal (Charleroi, 24 juni 1954) is een voormalig Belgisch-Italiaanse wielrenner, die professioneel actief was van 1976 tot 1989. Hij won als beroepsrenner 17 wedstrijden waaronder de GP van Wallonië in 1981 en de Druivenkoers Overijse in 1983.
serviceKoers

Uw browser voldoet niet aan de minimale vereisten om deze website te bekijken. Onderstaande browsers zijn compatibel. Mocht je geen van deze browsers hebben, klik dan op het icoontje om de gewenste browser te downloaden.