Is het een sprint? Niet helemaal, want er komt tactiek bij kijken. Is het een uithoudingsnummer? Nee, want daarvoor is het te kort. Keirin kan je beschouwen als een buitenbeentje onder de pistedisciplines, al is het de laatste decennia wel duidelijk welk type baanrenner in aanmerking komt.
De mannen en vrouwen die deelnemen aan het individueel (en team)sprinttoernooi blijven meestal hangen voor het keirin. Het is namelijk vaak aan het einde van een kampioenschap dat die discipline op het programma staat. Toppers uit de uithoudingsnummers – denk aan puntenkoers en omnium – zie je niet in het keirin. Althans nu niet, want in de vorige eeuw waren er enkele uitzonderingen die het wel combineerden.
Maar wat is keirin precies? Die definitie varieert, want het mondiale keirin verschilt van het traditionele keirin. Op grote kampioenschappen als het EK, WK en de Olympische Spelen staan er in elke wedstrijd – los van uitzonderingen als herkansingen – zes renners aan de start. Het doel is simpel: wie als eerste over de streep komt, wint de wedstrijd.
Die race is anderhalve kilometer lang, bestaande uit zes ronden op een doorsnee wielerbaan van 250 meter. Toch wordt er niet voor 1,5 kilometer gekoerst, want de eerste drie ronden verlopen geneutraliseerd achter een derny. Bij de start nemen de deelnemers hun gelote positie in achter die gemotoriseerde gangmaker, die de laatste jaren alsmaar vaker plaats moet maken voor een elektrische variant.
Na drie ronden verlaat de derny de piste en begint de verbeten strijd om de zege. De snelste, na deze vaak tactische sprint, wint. Zeges en medailles staan op het spel in deze sportieve krachtmeting, al is dat niet overal de prioriteit.
Voor de geboorte van keirin moeten we terug naar de jaren ’40 van de vorige eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog zoekt Japan naar broodnodige inkomsten. De verliezen hadden zich opgestapeld en fabrieken, huizen en zelfs wegen moesten opnieuw opgebouwd worden. Die inkomsten vindt het onder meer door het legaliseren van gokken op verschillende sporten.
In het spoor van paardenrennen – waarop al kort na WO II kon gewed worden – volgden motorraces, motorbootraces en keirin. Voor dat laatste haalde het misschien wel inspiratie in Europa, want gokken op wielersport was geen Japans maar een Deens idee. Al in de 19e eeuw vonden er pistewedstrijden plaats in het Scandinavische land. Een gokje wagen, dat hoorde er toen al bij. Wat wel nieuw was, waren de gangmakers. Die waren er in Denemarken niet tijdens de sprintnummers, in Japan wel.
Op 20 november 1948 stond de wieg van het keirin in Kokura, op een gloednieuwe wielerbaan. Het vierdaagse event met in totaal 55.000 fans en ruim 100.000 euro aan gokinkomsten was een gigantisch succes, dus kwam er snel een vervolg. Wielerbanen en pistecompetities rezen als paddenstoelen uit de grond. Een nieuwe sport was geboren.
Wij werden heel goed ontvangen door de Japanse renners. Zij keken naar ons op.
De populariteit bleef groeien. Terwijl (georganiseerd) gokken verboden werd in Denemarken, zette Japan verdere stappen. Het hoopte keirin te introduceren in het Westen, en hoe kan dat beter dan op het wereldtoneel?
In 1979 stond het voor het eerst op het WK-programma, als een demonstratiesport. “De Japanners gingen eens kijken hoe die discipline kon geïntegreerd worden op het WK”, legt Michel Vaarten uit. Hij was erbij in Amsterdam en voelde dat het een succes was. Zo’n groot succes dat er buitenlanders werden uitgenodigd voor het Japanse keirincircuit.
“Aangezien ik een aantal Japanners geklopt had, kreeg ik een uitnodiging om in Japan te gaan koersen. In het begin waren we met drie of vier, ook toen was het een demonstratiesport”, vertelt Vaarten, die samen met meervoudig sprintwereldkampioen Patrick Sercu een van de eerste niet-Japanners was die het keirin mocht ontdekken.
“Vanaf ’82 zijn ze effectief buitenlanders beginnen vragen om aan keirinwedstrijden in Japan deel te nemen. Elk jaar kreeg ik een uitnodiging”, schetst Vaarten. Tot het einde van zijn loopbaan in 1992 reisde hij telkens naar Japan, want de bevolking was fan. Extra concurrentie voor de ‘lokale’ renners maakte het interessanter om een gokje te wagen.
Meer buitenlanders en Belgen volgden in het spoor van Vaarten en Sercu, ook Erik Schoefs. Na zijn bronzen WK-medaille in de sprint in 1992 mag hij drie jaar meedraaien in het keirincircuit. “Wij werden heel goed ontvangen door de Japanse renners. Zij keken op naar de niet-Japanse renners die op niveau reden”, blikt Schoefs terug.
In het keirincircuit kom je niet zomaar, zeker niet als Japanner. Wie wil deelnemen, moet een opleiding volgen aan de keirinschool. Dat is – zoals vaak in het land van de rijzende zon – met veel discipline. Het lijkt een militaire opleiding. Vroeg opstaan, ’s avonds de lichten vroeg uit en tussendoor harde loop-, fitness- en fietstrainingen, theorielessen over keirintactieken en fietsmechanica, nagenoeg geen contact met de buitenwereld, … - en dat maandenlang, zes dagen per week. Kortom, geen lachertje.
Dat weet ook Eric Schoefs. “De Japanners kwamen uit de rugbywereld of de voetbalwereld. Ze moesten acht maanden opleiding volgen aan de keirinschool. Dan moesten ze testen doen en als die goed genoeg waren, mochten ze beginnen met wedstrijden. Afhankelijk van hoe goed je was, kon je elk jaar een niveau hoger gaan.”
Ook de Europese, Australische en Amerikaanse gasten ontsnappen er niet aan, onder wie Nicky Degrendele. Al voor haar wereldtitel in 2018 benaderde de JKA (de Japanse keirinbond) haar en na de mondiale triomf was het beklonken. “Dat was eigenlijk leuk”, blikt ze terug op de keirinschool, die voor de gasten slechts enkele weken duurde.
De valpartijen zijn dikwijls ook enorm fascinerend. Erg om te zien, maar tegelijk echt zot.
“Het is echt superleuk om zo in dat ritme te komen en alles te leren over de cultuur van de keirin daar. Het was een geweldige ervaring, ook al haat ik echt de schoolbanken”, lacht ze. “Je krijgt theorie en dan moet je – getimed – een fiets volledig uit elkaar halen en weer in elkaar steken. Met alle mensen die uitgenodigd zijn doe je dan een oefenwedstrijdje. Dat is totaal niet voor geld of punten, maar om het scenario te overlopen, hoe je gaat koersen in het echt.”
“Voor buitenlanders viel dat mee”, nuanceert Eric Schoefs. “Voor de Japanners was dat natuurlijk een heel afgelijnd stramien dat ze moesten volgen. Ze stonden op om zes of zeven uur om te gaan joggen, zonder T-shirt. Koud of niet koud, gewoon los erdoor. Maar voor ons was dat gewoon aan de schoolbank zitten voor een halve dag. Dan hadden we nog een halve dag training, en eventueel een les over de geschiedenis en hoe de keirin gereden werd.”
Zo’n keirinwedstrijd is namelijk niet zomaar van start naar finish rijden en zo snel mogelijk over de streep komen. Niet alleen moest elke deelnemer de verschillende tactieken kennen, men moest ook leren knokken. Een beetje beuken hoort bij de keirin, maar in Japan ging (en gaat) dat nog wat verder. Michel Vaarten kan erover meepraten. Hij incasseerde een decennium lang regelmatig een kopstoot. “Van de federatie moesten ze braaf zijn, maar er was vooral onderlinge strijd tussen de Japanners zelf. Er waren kleine clans, per district.”
“Je mag je armen niet van je stuur halen, maar wanneer ze naast elkaar reden, pakten ze het stuur van de andere vast en trokken ze hem naar beneden. Of in volle sprint gewoon een kniestoot geven”, herinnert Vaarten zich ook nog. “Dan vlieg je de lucht in.”
Volgens Eric Schoefs is dat wel vooral een verhaal uit het verleden. “Je moest enkel je handen aan je stuur en je voeten op de pedalen houden. Voor de rest was er eigenlijk vrij veel toegelaten. Dat is gelukkig niet meer zo. Toen waren er vrij veel valpartijen, maar die regelgeving is veranderd en nu is het een veel veiligere discipline dan vroeger.”
Al horen crashes er nog altijd bij. “De mannen koersen echt met een harnas”, weet Nicky Degrendele uit recente ervaring. “Die valpartijen zijn ook dikwijls enorm fascinerend. Het is ook erg om te zien, maar tegelijk echt zot.” Bij de vrouwen, die pas sinds 2012 na bijna 50 jaar afwezigheid opnieuw hun eigen races kregen, is dat niet aan de orde. Beuken mag niet.
“Dat is waar. Het is jammer, want het hoort bij de keirin”, betreurt de wereldkampioene van 2018.
Harde training en stevige koersen, keirin is meer dan dat. De hoofdreden voor het ontstaan van de sport is nog altijd de belangrijkste factor: gokken. Het speelt geen enorme rol voor de renners, maar het is wel cruciaal voor de beleving én het prijzengeld, vaak het motief om de reis te maken naar Japan en zo familie en dierbaren maandenlang te moeten missen.
“In Japan is het eigenlijk geen sport, het is een game”, schetst Eric Schoefs. “Daar werd op gegokt, zoals hier bij paardensport.” Ongestoord op straat lopen, dat ging niet altijd voor de Belgische keirinsterren, want Japanse fans klampten hen vast om hen te motiveren én uit te schelden na een mindere koers.
Al merkte Nicky Degrendele er naar eigen zeggen niet veel van. “Als wij op de fiets zitten, is dat een gewone koers. Je trekt je niet zoveel aan van alles wat ernaast gebeurt. Ik verstond er ook niets van, dat was allemaal in het Japans. Ik denk dat het als Japanse vrouw een stuk leuker is, want je kan zien hoe je in het klassement staat.”
Door dat goksysteem zijn de wedstrijden ook opvallend transparant. Schoefs legt het uit. “De dag voordien werd er aan de pers uitgelegd wat je tactiek ging zijn. Dan moest je dat ook wel uitvoeren als je kon. De mensen gokten op basis van de informatie die ze gekregen hadden.”
Aan die tactieken zijn telkens specifieke termen gekoppeld. Er zijn drie belangrijke soorten renners. De oikomi wacht tot het allerlaatste om zijn sprint in te zetten, terwijl de makuri in de slotronde (van meestal 400 meter in de traditionele keirin) van achterenuit naar voren kwam. Wie voor de senko kiest, moet lang sprinten. Die moet eigenlijk al aanzetten kort nadat de gangmaker – geen derny, maar een echte renner in Japan – de piste verlaat.
We moesten tonen welke lijnen we gingen rijden, net zoals je had uitgelegd op de dag voordien.
Daar stopt het niet, want de gokkers wensen meer details. Welke lijnen zal je rijden? Wie volg je? Wie probeer je af te houden? Om vragen te krijgen op die antwoorden kregen de toeschouwers kort voor de wedstrijd een generale repetitie te zien. “Op ’t gemakske”, verzekert Eric Schoefs wel. “We moesten een rondje of twee op de wielerbaan rijden. Als je had gezegd dat je van die renner zijn wiel ging nemen, dan moest je ook tonen hoe de lijn ging zijn. Net zoals je het had uitgelegd de dag voordien. Een halfuur of driekwartier later was het voor echt.”
En ook aan die formaliteit waren regels verbonden. “Tijdens de voorstelling mag je je handen niet van je stuur halen en mag je niet wuiven. Je mag geen signalen geven, want er zijn altijd gokkers die komen kijken en die dus signalen zouden kunnen opvangen”, omschrijft Michel Vaarten. Matchfixing met specifieke gokkers en renners is zo nagenoeg uitgesloten. Een show is het niet, want aan strijd is geen gebrek. Wie wil namelijk niet het prijzengeld opstrijken dat een veelvoud is van de verloning in Europa?
En het vergokte geld, dat wordt – naar verluidt – nuttig besteed door de organisaties. “Er werd toen 100 miljoen Belgische frank (zo’n 2,5 miljoen euro, red.) verwed per dag”, herinnert Schoefs zich nog na zijn passages in de jaren ’90. “Een bepaald percentage van de gokinkomsten werd gebruikt om de stad te renoveren met wegenwerken en rioleringswerken.”
“Het zorgde ook voor werkgelegenheid. Voor onderhoud van de wielerbaan, voor ticketverkoop, voor de mensen die voor het eten moesten zorgen, voor de kuisploeg, … Noem maar op”, aldus Schoefs.
Niet alleen kort voor de wedstrijd, maar ook de dagen ervoor was contact met de buitenwereld uit den boze. Tijdens de rondreis door Japan was er voor de buitenlandse gasten wel tijd om het land te ontdekken, maar drie dagen voor de wedstrijd moesten ze zich afzonderen, in een dormitorium (een soort slaaphal).
Michel Vaarten blikt terug: “Dat was onder andere voor een medische controle en een fietscontrole. We leefden vier dagen per week helemaal afgezonderd van de wereld. Het was zoals een gevangenis, al voelde het niet zo. We hadden daar alles. In de eerste jaren was dat nog in slaapvertrekken met oude matten en stro”, kijkt hij met weinig heimwee erop terug.
Heimwee was er destijds wel een beetje bij Eric Schoefs, die door zijn passage in Japan de geboorte van zijn oudste dochter moest missen. “Dat gebeurde ja, want je bent drie maanden van huis en je kwam met niemand in contact. Maar je bent constant met je sport en met de voorbereiding bezig. Dat is van ’s morgens tot ’s avonds.”
Mensen kijken meestal via internet en op tv. Dat is een klein beetje de charme wegnemen van de sport.
Langs de andere kant zorgde het ook voor een band tussen de buitenlandse renners. “Ik heb daar veel vrienden aan overgehouden”, denkt Vaarten met een glimlach terug aan zijn glorieperiode. “Er zijn altijd wel eens strubbelingen, want met de ene kom je beter overeen dan met de andere. We hebben soms wel rare momenten beleefd.” Schoefs treedt hem bij. “Dat is niet altijd evident. Je leeft samen, maar toch ben je concurrenten van elkaar. Soms komen er wel wat spanningen naar boven.”
Desondanks vormden de niet-Japanners meestal een kliek, ook qua prijzengeld. “Je moet ervoor zorgen dat de mannen die met u mee zijn ook content zijn. Je moet ze tevreden houden, dus verdeelden we onze prijzenpot. Anders krijg je te veel jaloezie en gaan ze tegen u beginnen rijden”, duidt Vaarten.
Bij de (buitenlandse) vrouwen zat de vork ook hier net iets anders in de steel. Zij leefden elk in aparte studiootjes, wat de afzondering “een beetje een uitdaging maakte”, aldus Nicky Degrendele. Toch kijkt ze er positief op terug: “Dat was echt supercool. Dat is veel babbelen en een band creëren. Vandaag spreken we elkaar nog en die band is er nog altijd.”
De Belgische, die in 2018 met onder meer de Française Mathilde Gros en de Nederlandse Laurine van Riessen door Japan trok, merkt nog een verschil met het mannencircuit. Terwijl mannen hun eigen mecaniciens zijn en verantwoordelijk zijn voor hun – volledige identieke – fietsen, hebben de vrouwen wel ondersteuning.
“Het is totaal het tegenovergestelde. Op de toernooien zelf moest ik niet voor mijn fietsen zorgen. Voor de vrouwen was alles geregeld, want wij hadden ook een vertaler mee. We hadden een mecanicien die alles deed voor ons. Hij haalde de fietsen uit elkaar, stak ze in elkaar en verstuurde ze heen en weer”, vertelt de West-Vlaamse.
Zij heeft de sport ook zien veranderen. Zeker tot de jaren ’90 zaten de stadions bomvol met tienduizenden toeschouwers, maar multimediale veranderingen bereikten ook het keirin. Volledig lege tribunes zijn geen uitzondering. “De eerste koers was een middernachtkoers, sowieso zonder publiek.”
“We hebben wel een wedstrijd gehad waar er heel veel volk was, maar de mensen kijken meestal via internet en via tv. Dat is uiteindelijk ook een klein beetje de charme wegnemen van de sport. De keirin trok enorm veel volk. En terecht ook, want in Japan is dat helemaal anders dan wat wij zogezegd moeten doen”, vergelijkt ze het met de Europese wedstrijden.
Het is een heel aparte ervaring, niet te beschrijven in woorden.
Het Japanse keirincircuit houdt wel vast aan tradities, zo bestaat een reeks steevast uit negen renners in plaats van zes. De fietsen zien er nog niet zo flitsend uit als we zien in andere disciplines, wedstrijden worden nog altijd op z’n Japans op 400 meter-pistes verreden en het kleurensysteem houdt stand. Maar wat betekenen die kleuren eigenlijk?
De negen renners rijden in shirts met negen verschillende kleuren: van blauw over groen tot zwart. Elk kleur hoort bij een rugnummer (1 = wit, 2 = zwart, 3 = rood, …). Beiden zijn belangrijk voor de herkenbaarheid, maar ook voor de gokkeuzes. Toeschouwers wedden namelijk niet op renners of rugnummers, maar op aparte nummers. Michel Vaarten legt het aparte systeem uit.
“De eerste drie zijn aparte nummers waar op gegokt wordt. Dat zijn de coureurs die favoriet zijn. Rugnummer 4 en 5 is 4, rugnummer 6 en 7 is 5 en rugnummer 8 en 9 is 6. Als rugnummer 5 won, dan was nummer 4 de winnaar voor de gokkers, want dat is een dubbel nummer.”
Wat de toekomst brengt voor het Japanse keirincircuit is onduidelijk. De discipline heeft een vaste plek op de grote kampioenschappen, maar de traditionele tak belandt alsmaar meer in de Europese vergeetput. In Azië is er niets van te merken, want de prijzengelden liggen hoger dan ooit (tot 750.000 euro voor de winnaar van de meest prestigieuze race) en de Japanse toppers vinden de weg naar de pistes.
Het was echter de coronacrisis die roet in het eten gooide. Sinds de uitbraak van de pandemie in 2020 waren er geen buitenlanders meer welkom in Japan, maar daar komt verandering in. Volgend jaar nodigt de JKA zes buitenlanders (drie mannen en drie vrouwen) uit om mee te draaien in het Japanse keirinciruit, weliswaar niet op het hoogste niveau.
Zien we daar ook ooit nog Belgische keirinrenners zoals Nicky Degrendele? “Ik denk niet dat ze me gaan vragen. Op dit moment ben ik niet competitief genoeg”, lacht de kersverse mama. “Ik weet wel ongeveer wat en wie ze zullen vragen als het zover is.”
Maar ondanks de aparte levensstijl tijdens die periode in Japan kijkt ze er “superpositief” op terug. “Dat is ook gewoon een heel aparte ervaring. Dat is eigenlijk niet iets dat je kan beschrijven in woorden, omdat het zo uniek is om te doen. Mochten ze me ooit nog eens uitnodigen, dan doe ik het zeker”, besluit Degrendele.
Shimano. Miyata. Panasonic. Hitachi. Het zijn stuk voor stuk klinkende Japanse merknamen uit het wielerpeloton. De namen Hashikawa, Ichikawa en...
Van een pisteur pur sang gesproken. Eric Schoefs (56) kende Patrick Sercu als 'believer', verzamelde in totaal tien Belgische titels, reed op twee...




