Een verhaal dat ons terugvoert naar het voorjaar van 1967. Zo’n twee jaar eerder tekende Herman Vanspringel eind juli 1965 zijn eerste profcontract bij de Belgische ploeg Dr. Mann geleid door Frans ‘Swa’ Cools. Op zijn palmares staan dan koersen als Gent-Wevelgem, Brussel-Ingooigem, Cras-Avernas en Hoeilaart-Diest-Hoeilaart. Hoe bescheiden dat allemaal ook lijkt, de Antwerpenaar met evenveel macht als manieren wordt een heel grote toekomst voorspeld. En zo geschiedde… Al blijkt dat in de eerste maanden van 1967 een beetje tegen te vallen.
“Dat jaar heb ik voor het eerst deelgenomen aan Bordeaux-Parijs”, aldus Vanspringel. “Ik herinner me nog dat ik met een serieus ei in mijn broek naar Frankrijk afreisde. Schrik voor het onbekende en die enorme afstand natuurlijk. Een koers van 557 kilometer had ik nog nooit gereden. Dat kon ik toen totaal nog niet inschatten. Laat staan dat ik wist of de voorbereiding die ik gedaan had wel voldoende was. Waarom ik per se aan zo’n marathonwedstrijd wilde meedoen? Tja, ik had me laten overhalen door Frans Cools, die op dat moment mijn ploegleider was bij Mann-Grundig. Mijn voorjaar was een beetje tegengevallen met onder meer een 26ste plaats in Milaan-San Remo en een achtste en achttiende in respectievelijk de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix."
"Plots vroeg hij me of ik Bordeaux-Parijs zou kunnen rijden, maar dat zag ik eigenlijk niet zitten. Uiteindelijk heb ik me dan toch laten overhalen om me in te schrijven", vervolgt Herman. "Nochtans had ik mijn zinnen dat jaar volledig op de Ronde van Frankrijk gezet. Een jaar eerder was ik in mijn eerste Tour zesde geworden op net geen zes minuten van de Franse eindwinnaar Lucien Aimar. Dat smaakte uiteraard naar meer. Destijds deed nogal hardnekkig het gerucht in het peloton de ronde dat wie Bordeaux-Parijs gereden had, stikkapot was en dus absoluut geen enkele rol van betekenis meer kon spelen in de Ronde van Frankrijk. Sommigen beweerden zelfs dat zo’n eenmalige marathonwedstrijd de rest van je carrière kon hypothekeren. Op dat moment was ik amper 23 en daar had ik uiteraard helemaal geen zin in. Cools bleef echter op me inpraten tot ik hem zei dat het goed was. En kijk… ik ben nog altijd niet dood, hé.” (lacht)
Op zondag 28 mei 1967 wordt om twee uur ’s nachts in Bordeaux het startschot gegeven van de 67ste Bordeaux-Parijs. In totaal verschijnen een 25-tal renners aan de start. “Dat is niet veel, nee”, gaat Vanspringel verder. “Maar je moet er rekening mee houden dat iedere coureur twee gangmakers bij had en dan nog een volgwagen met daarin de sportbestuurder en een mecanicien, dus voor de organisatie was dat wel behoorlijk duur. Komt daarbij het feit dat slechts weinigen zich geroepen voelden voor een koers van dergelijke afstand." (lachje)
"Op het moment dat we vertrokken, was het nog pikdonker en op een koersfiets staat geen licht natuurlijk. Zelfs voor zo’n marathonkoers werd dat er niet speciaal op gemonteerd, nee. Voor ons reed wel een auto waarop een paar ferme fahrs gemonteerd waren en achter ons had je natuurlijk ook de auto’s van de verschillende ploegleiders en de koersdirecteur die tijdens de nachtelijke uren met licht reden. Daarmee moesten we het doen. Soms gebeurde het weleens dat die eerste auto een beetje uit het zicht verdween en dan was het wel telkens een kwestie van goed uit je doppen kijken en geconcentreerd blijven rijden. Maar al bij al viel het toch goed mee qua zichtbaarheid. Zelfs ’s nachts stonden toen, vooral in de dorpjes en de steden die we aandeden, al heel wat supporters buiten te kijken toen we passeerden. In nauwelijks vijf minuten tijd was alles en iedereen nochtans gepasseerd. Dat was wel uniek." (op dreef)
"Bij mijn eerste deelname had ik eigenlijk al kunnen en misschien wel moeten winnen. Met alle deelnemers hadden we toen onder elkaar afgesproken dat we zouden stoppen op zo’n vijftig kilometer voor we aan het laatste stuk achter de derny’s moesten beginnen. Langs de kant van de weg kon iedereen dan nog een laatste keer een kleine of grote boodschap doen, zijn nacht- door dagkledij vervangen enzovoort. Het was een ongeschreven wet dat iedereen zich aan die afspraak moest houden."
"Alleen de Belg Georges Van Coningsloo lapte dat aan zijn laars en reed door zonder te stoppen. Een jaar later werd door de organisatie trouwens een verplichte ‘pitstop’ van vijftien minuten ingevoerd om dergelijk onsportief gedrag voortaan te verhinderen. Doordat Van Coningsloo zich niet aan de officieuze regels gehouden had, pakte hij in geen tijd een voorsprong van om en bij de tien minuten voor we aan de derny’s kwamen. De vogel was gaan vliegen. Ik heb toen meteen volle bak doorgereden. Tien minuten voorsprong met nog 350 kilometer te gaan is nu eenmaal niet onoverkomelijk. Althans, dat dacht ik toch. Van Coningsloo bleef echter vrijwel voortdurend op tien minuten hangen."
"Frans Cools was in 1967 zowel mijn gangmaker op de derny als mijn sportbestuurder. ‘Allé rapper, Frans, allé allé’, riep ik constant. Dat werkte waarschijnlijk wat op zijn zenuwen. ‘Ach, kalm aan Herman, die Van Coningsloo rijdt zich zo meteen wel dood’, klonk het een beetje geagiteerd. Maar ik wist goed genoeg wat ik aan het doen was. Ik voelde dat er nog rek op zat, ik was echt heel goed die dag. Cools wilde het echter op zijn manier doen en zag het allemaal wel nog goedkomen. Tot we op zo’n honderd kilometer van de meet in de Chevreusevallei in een enorme regenbui terechtkwamen. Frans had een donkere bril op en miste op een gegeven moment een bocht. Hij draaide het erf van een boerderij op. Ik reed net aan die kant en kon natuurlijk niet anders dan hem volgen recht richting boerderij. Zo verloren we nog meer kostbare tijd."
"Na die uitschuiver van Frans is mijn reservegangmaker Gaston De Wachter in de koers gekomen waarmee ik nog een laatste krachtinspanning deed. Tevergeefs… Uiteindelijk strandde ik op één minuut en zeven seconden van winnaar Georges Van Coningsloo. Als je weet dat ik toen 13 uur, 56 minuten en 45 seconden op mijn fiets gezeten had is dat een verschil van twee keer niks natuurlijk. Ik was enorm kwaad en gefrustreerd. Normaal gezien had ik die editie dus altijd moeten winnen, want ik was de beste man in koers. Noël Foré werd derde op ruim drie minuten en maakte het Belgisch podium compleet. Met ook nog eens Willy Bocklant, Willy Monty, Jos Spruyt, Théo Mertens en Ward Sels eindigden we dat jaar met liefst acht landgenoten in de top tien.”
Zo’n straffe stoot voor een debutant was zelden gezien. Nochtans tast Vanspringel op dat moment compleet in het duister wat zijn voorbereiding betreft. “Die ongeveer 600 wedstrijdkilometers kan je eigenlijk niet trainen”, bekent hij. “Ter voorbereiding ging ik een maand voordien meestal kermis- of andere koersen rijden van om en bij de 150 à 200 kilometer. Voor de start had ik dan al minstens zo’n tachtig kilometer getraind en na de koers bleef ik nog doorrijden achter een derny tot het donker en dus te gevaarlijk werd. Op zo’n dagen maalde ik makkelijk 350 tot 400 kilometer af. Voor ik die eerste keer aan de start verscheen, had ik dus nog nooit 600 kilometer gereden. Dat krijg je gewoon niet klaar op één dag. Bovendien moet je ook wel eens rusten natuurlijk en niet alleen maar trainen. Laat ons zeggen dat ik in die maand voorbereidingstijd de werkelijke wedstrijdafstand tien keer probeerde te doen."
"Of ik ondertussen een speciaal dieet volgde? (begint te lachen) Dat bestond toen nog niet, hoor. Ik at gewoon zoals anders. En in de koers? O, ’s nachts werd er wel eens een kippenbil gegeten. Sandwiches en bananen ook. Het was vooral een kwestie van je niet te overeten, want daarvan kan je serieus ziek worden in de koers. Zeker omdat niemand het gewoon is om ’s nachts veel te eten. Het heeft geen zin om je op zo’n moment vol te stouwen met van alles en nog wat om toch maar gegeten te hebben. Zo kreeg ik tijdens een Bordeaux-Parijs eens last van diarree. Ik moest ergens zien te stoppen voor we aan de derny’s kwamen, die ongeveer halverwege in koers kwamen. Van dan af was het onmogelijk om nog af te stappen en opgeven stond niet in mijn woordenboek. Bij het binnenkomen van een of ander stadje heb ik me gewoon in het midden van het trottoir gezet om het nodige te doen… En dan weer verder. Havermoutsap bracht op zo’n moment een beetje soelaas. Of gewoon water, want die specifieke sport- en recuperatiedrankjes zijn pas veel later gekomen. Achter de derny was dat dan nog snel snel ergens een kleinigheidje naar binnen spelen, want aan zo’n verschroeiend tempo iets eten is geen sinecure."
"Je hebt op zo’n moment al je concentratie nodig om zo kort mogelijk in dat wiel te blijven zitten. Qua materiaal gebruikte ik eigenlijk ook niks bijzonders, dat was een gewone wegfiets waarmee ik het hele jaar rondreed. Al werd er wel een grotere versnelling op gemonteerd: een 55-13, in die tijd was dat een groot verzet. Daar kan je rap genoeg mee rijden, hoor. (lacht) Bij de snelste Bordeaux-Parijs die ik ooit gereden heb, was mijn gemiddelde snelheid over de hele afstand iets meer dan 46 km per uur. Voor de rest werd er niet aan die fiets gemorreld."
"Vanaf 1968 had je in Châteauroux dus die verplichte stop van een kwartier voor we aan het laatst stuk achter de derny’s begonnen. Die pauze was voorzien om je van je nachtkledij te ontdoen, je even te verfrissen, verse kleren aan te trekken, nog even snel iets eten en drinken, naar het toilet en hup weer weg. Echt rusten was dat niet, want vijftien minuten zijn zo om. Bovendien moest je ervoor zorgen dat je tijdig een toilet vond, want je had er maar een drietal voor alle deelnemers. Mijn soigneur Mon Stuyck ging daar een half uur van tevoren op een toilet zitten om er eentje voor mij vrij te houden.” (lacht)
De afstand van Bordeaux-Parijs varieerde destijds van 550 tot 620 kilometer afhankelijk van de aankomstplaats. “Soms arriveerden we in een banlieuegemeente vlak voor of na Parijs en dat scheelde toch snel een paar tientallen kilometers”, verduidelijkt Vanspringel. “Uiteindelijk maakt dat niet zo’n wezenlijk verschil uit, hé. Als je op het einde van een koers kapot zit, is iedere kilometer er eentje te veel. Maar het omgekeerde geldt ook: als je goed bent, kan het je eigenlijk niet schelen of het nog tien, twintig of zeventig kilometer is. Het spreekt voor zich dat ik ook telkens kapot was aan de meet, maar alles in acht genomen was ik tezelfdertijd toch nog vrij fris omdat ik overschot had."
"Ik reed iedere keer weg op 200 à 150 kilometer van de aankomst, het moment waarop mijn gangmaker Gaston zowat nerveus begon te worden. (lacht) Zo bouwde ik gestaag een voorsprong op van tien tot vijftien minuten. Op het laatst kon ik dus altijd aan een tempo rijden dat mij het best lag. Ik hoefde niet meer constant voluit te gaan door die enorme voorsprong. Die laatste honderd kilometer waren nochtans het lastigst. In de Chevreusevallei krijg je toch constant van die kleine bergjes van één tot drie kilometer voor de kiezen. Als je het gewoon bent om met een grote plateau rond te rijden en plots moet terugschakelen naar een kleine versnelling met al 500 kilometer in de benen... Dat hakt er toch stevig in op zo’n moment. Pas op, in een ‘gewone’ klassieker zoals de Ronde van Vlaanderen of Parijs-Roubaix kan je ook dat gevoel hebben. Kapot is kapot, hé. Op zich doet de afstand er op zo’n moment niet toe. Je kan je overal en altijd kapotrijden."
"Van recupereren kwam na Bordeaux-Parijs trouwens doorgaans niks in huis, want ’s anderendaags wachtte al weer ergens een dernycriterium van om en bij de honderd kilometer. Ik vond de verplaatsingen om daar naartoe te rijden vaak erger dan de criteriums zelf. (lacht) Die plekken lagen soms zo ver uit elkaar dat je de hele nacht moest doorrijden om er op tijd te geraken. Je had tijdens zo’n periode nauwelijks de tijd om je ergens in een achterafhotelletje een paar uur te slapen te leggen.”
In 1968 en 1969 zet Herman Vanspringel nog eens alles op de Ronde van Frankrijk en laat hij bewust Bordeaux-Parijs een tijdje links liggen. “Na mijn eerste deelname in 1967 verscheen ik daardoor pas in 1970 weer aan de start”, vervolgt hij. “Dat jaar won ik voor het eerst. Drie jaar eerder had ik uiteraard al enorm veel zelfvertrouwen getankt door eigenlijk onterecht als tweede te eindigen. Die ervaring – ook qua voorbereiding en zo – nam ik mee waardoor ik vanaf 1970 telkens met een enorm goeie moraal aan de start in Bordeaux verscheen. ‘Wie mij hier vandaag zal willen kloppen, zal verdomd stevig uit zijn pijp moeten komen’, dat gevoel weet je wel.
"Alleen in 1981 – bij mijn laatste deelname op zondag 17 mei – heb ik even getwijfeld, omdat ik op mijn 37ste niet meer zo goed was. De vertwijfeling sloeg plots toe. Toen ik naar de startplaats reed, flitste ‘Ik zal nu toch niet verliezen, in mijn laatste jaar…’ door mijn hoofd. Waarop ik opnieuw met net geen tien minuten voorsprong won. (lachje) Ferdi Van Den Haute, die nota bene negen jaar jonger is, werd toen tweede op 9 minuten en 56 seconden. Die zevende en laatste zege beschouw ik trouwens als de mooiste, omdat ik vooraf zoveel twijfels had. Tijdens de voorbereiding had ik me nooit echt honderd procent goed gevoeld en als je dan toch op zo’n manier kan winnen, tja…"
"Het blijft wel jammer dat ik één van mijn zeges, die van 1974, voor altijd moet delen met de Fransman Régis Delépine. Hoe dat komt? Goh, dat is een heel stom verhaal. Op een bepaald moment reed ik zoals gebruikelijk weer tien minuten voor al de rest. Toenmalig koersdirecteur Jacques Goddet reed voorop en voor hem uit reed de Franse rijkswacht. Ik volgde hen zonder te weten dat zij eigenlijk compleet verkeerd aan het rijden waren. Stel dat ik plots de andere richting was uitgegaan, had iedereen me toch zot verklaard? Zowel de politie als Goddet sloegen plots linksaf, terwijl het blijkbaar rechtdoor was. Na zo’n zes à zeven kilometer beseften ze plots dat ze de verkeerde kant uitgingen. Inderhaast werd naar de kortst mogelijke route gezocht om weer op het juiste parcours uit te komen, maar intussen was ik wel zes minuten van mijn riante voorsprong op de eerste achtervolger kwijt. Met zeven kilometer extra in de benen kwam ik eindelijk weer op de juiste weg terecht."
"Wat doe je dan? Volle bak doorrijden om het gat weer groter te maken natuurlijk. En dat lukte beetje bij beetje. Ik bouwde mijn voorsprong zelfs op tot een kwartier aan de meet. Daarop volgde dezelfde cérémonie protocolaire als anders. Ik stond klaar om vanuit Parijs weer naar huis te vertrekken toen een Belgische journalist me plots kwam vertellen dat ik blijkbaar gedeclasseerd was. Mijn sportbestuurder, gangmaker, verzorger en ik vielen allemaal uit de lucht natuurlijk. Ik was toch net als winnaar gehuldigd? Nu bleek dat in het reglement van Bordeaux-Parijs letterlijk staat dat de deelnemende renners verondersteld worden de af te leggen weg vanbuiten te kennen. Niet geheel toevallig was een Fransman, Delépine dus, die dag tweede geworden en dan durft het chauvinisme van de Fransen al eens op te spelen, hé. Ik ben uiteraard meteen verhaal gaan halen."
"Wat in het officieel reglement stond, kon ik uiteraard onmogelijk weerleggen, maar het bleef een belachelijke toestand natuurlijk. Toen zowel de politie als de koersdirecteur naar links reden, moest ik dus in mijn eentje zonder verdere begeleiding rechtdoor gegaan zijn. Wat een waanzin, maar blijkbaar was alles goed om die Fransman op het podium te krijgen. En zo geschiedde… Ze durfden het uiteindelijk toch niet aan om mij uit het klassement te schrappen waarop ze een ex aequo uitspraken. Ondanks het feit dat Delépine ongeveer een kwartier na mij arriveerde, kreeg hij dezelfde aankomsttijd. (draait met de ogen) Belachelijk."
"Al moet ik er eerlijkheidshalve bij zeggen dat ik van de Fransen wel de volledige eerste prijs gekregen heb. In die tijd was dat omgerekend zo’n 100.000 Belgische frank (net geen 2.400 euro, nvdr), bloemen en een vlagske, maar die heb ik niet meer. (lacht) Nee, dat is zeker niet veel voor zo’n koers en dan moest ik dat nog delen met de gangmaker, want die mens deed dat ook niet voor zijn plezier, hé. Voor het geld moest je Bordeaux-Parijs dus absoluut niet rijden. Zeker niet als je bedenkt dat je er steevast ruim een maand op voorhand al keihard mee bezig was. Op training zag ik ook af, dat was niet alleen tijdens de koers.”
Uiteindelijk verschijnt Vanspringel tien keer aan de start van de befaamde marathonkoers. Evenveel keer staat hij in de Franse hoofdstad op het podium: zeven keer als eerste, twee keer als tweede en één keer als derde. Faut le faire! “Toen ik derde werd in 1979 ben ik trouwens zwaar ten val gekomen”, aldus nog Vanspringel. “Toch besliste ik om door te rijden, wat eigenlijk totaal onverantwoord was. Ik had moeten stoppen, maar je weet hoe een coureur in elkaar steekt. Dat is niet zoals een voetballer, hé. (lacht) Als je met een snelheid van 60 à 65 km/u tegen de vlakte gaat… Nog een geluk bij een ongeluk dat ik toen net naast een borduur viel of het was misschien met me gedaan geweest, want ik spreek nu over de tijd dat je nog geen helm moest dragen. Hoe het gebeurde? Wel, mijn versnelling ging niet op de dertien. Vanuit de auto was mijn mecanicien dat aan het herstellen. Plots haperde ik waarschijnlijk aan de klink van de autodeur waarop ik onderuit ging. Ach, ja…"
"Ik vind het nog altijd bijzonder jammer dat Bordeaux-Parijs eind jaren tachtig ophield te bestaan. Als je ziet welke krachttoeren ze nu allemaal uithalen om overal ter wereld koersen te organiseren met heel verre verplaatsingen voor iedereen tot gevolg… Tegenwoordig kan het allemaal niet ver genoeg zijn: de Ronde van China, WorldTour-koersen in Canada, de Giro die naar Israël trekt enzovoort. (blaast) En zo’n schone traditiekoers als Bordeaux-Parijs laten ze dan kapotgaan. Dat snap ik dus niet."
"Of de huidige generatie renners dat nog zou kunnen, een koers van 600 kilometer rijden? Bah ja, die kunnen dat allemaal, maar ze moeten willen rijden natuurlijk. Die mannen verdienen zoveel geld, waarom zouden ze zich nog afbeulen tijdens zo’n marathonkoers? Roger De Vlaeminck zei dat destijds ook al tegen mij: ‘Gij zijt zot gij dat je zo’n koersen rijdt!’ Waarop ik hem zei, dat dat goed kan zijn dat ik zot ben, maar ik wilde gewoon zoveel mogelijk winnen. Roger zag het duidelijk niet zitten om zich daar een maand en meer voor af te beulen. Ik deed dat graag, omdat ik wist dat ik het goed kon en veel kans op de eindzege had. Mochten er in mijn tijd nog van die marathonkoersen bestaan hebben, had ik er wellicht ook aan deelgenomen.”
Dit artikel verscheen eerder in Etappe #06 (2017).
De fiets – bijgenaamd La Petite Reine – mocht in 2017 maar liefs 200 kaarsjes uitblazen. Zonder fiets geen wielersport, zonder Koningin Fiets geen Koning Koers. Daarom stond het zesde nummer van Etappe volledig in het teken van de fiets.
Zin in meer historische wielerverhalen? Haast je naar onze shop!
Norbert Callens gaf in 2003 – naar aanleiding van 100 jaar Tour – een interview weg aan Humo waarin hij onderstaande uitspraak liet optekenen. Het...
De Olympische Zomerspelen van 1952 in de Finse hoofdstad Helsinki – georganiseerd van zaterdag 19 juli tot en met zondag 3 augustus – dreigden voor...