Jagen vormt zowat de rode draad in het leven van Eric Leman. Die passie begint op 12-jarige leeftijd. Eric heeft een oom die vogelvangst – in die dagen nog wettelijk toegestaan – als hobby heeft en die hij af en toe vergezelt: “Op een dag hoorden we in de verte enkele schoten. Niet ver van waar mijn nonkel en ik op de uitkijk zaten, was een aangeschoten fazant neergedwarreld. Enkele jagers kwamen tot bij ons en vroegen of we hadden gezien waar die fazant was gevallen. Ik wees hen de plek aan en vroeg meteen of ik eens met hen mee mocht gaan. Een week later ging ik met hen op pad. De microbe voor het jagen heeft me sindsdien nooit meer losgelaten.”
Drie jaar later, in 1961, waagt Eric voor het eerst zijn kans als coureur: “Ik speelde in de spits bij Olympic Ledegem, in mijn geboortedorp. Dat ging goed, maar ik werd geprikkeld door mijn broer Robert, die dan af en toe prijs reed in de koers. En zo maakte ik de overstap.”
Het eerste jaar is aanpassen. Desondanks pakt Leman in zijn eerste jaar al enkele ereplaatsen en zeges. Zijn allereerste overwinning kan hij zich nog moeiteloos voor de geest halen.
“Ik won als onderbeginneling een koers op de wijk Bosmolens in Izegem. Halfweg koers was ik ontsnapt met een zekere De Schepper. Naarmate de koers vorderde, voelde ik de vermoeidheid toenemen en nam ik minder over. Ik zei tegen mijn compagnon dat ik blij zou zijn met de tweede plaats. Maar een beetje verder begon ik er toch weer door te komen. En dan zag ik het spandoek van de laatste kilometer…
Hoe dichter we bij de aankomst kwamen, hoe meer ik dacht: ‘dit is misschien de enige koers in mijn leven die ik zal winnen’. En dus ging ik toch sprinten. En klopte ik mijn medevluchter, ondanks het feit dat ik hem mijn woord had gegeven. Dat was niet fair, ik weet het. In ieder geval, na de aankomst heb ik me niet te lang bezig gehouden en trok ik snel naar huis (lacht).”
De carrière van Leman kent een steile vlucht. In de kleuren van wielerclub KSV Deerlijk rijgt hij de zeges aaneen: “Mijn tweede jaar als liefhebber was echt goed. Van de laatste 16 koersen won ik er 14 en werd ik twee keer tweede. Niet dat ik toen op mijn waarde werd geklopt hoor, ik had gewoon wat drinkgeld nodig.”
Intussen heeft Eric zijn opleiding tot slager voltooid en werkt hij als beenhouwersgast in Ledegem: “Ik begon iedere dag om 6u30 met werken en deed mijn vleesronde. In de namiddag werkte ik dan in het atelier. Gelukkig was mijn chef wielerminded en kreeg ik ook de nodige tijd om wedstrijden te gaan rijden. Let wel, die tijd moest ik nadien wel weer inhalen.”
In 1967 is Leman logischerwijs zegekoning bij de liefhebbers, voor Roger De Vlaeminck en Valère Van Sweefelt. De Ledegemnaar rekent op een selectie voor het WK in het Nederlandse Heerlen, maar die komt er niet: “Via de pers ontdekt ik dat ik niet was geselecteerd. Ik was echt kwaad en sprong op mijn fiets en reed naar Hector Dekeerschieter, die ook in Ledegem woonde. Hij was toen délégue bij de Belgische Wielrijdersbond en had veel invloed. Maar mij selecteren kon hij blijkbaar niet.
Hector had een duivenlokaal met zo’n deur die half uit hout en half uit glas bestond. Hoe dat glas toch niet brak, toen ik de deur keihard dichtsloeg weet ik ook niet. Ik zeg niet dat ik wereldkampioen ging worden, maar ik heb toen wel geen kans gekregen om mijn goede vorm te verzilveren.”
In de winter van ’67 krijgt Eric telefoon van Briek Schotte, in die dagen ploegleider bij Flandria: “Briek bood me een profcontract aan voor 1968. Hij deed een financieel voorstel waarop ik meteen in ging. Veel was het niet, maar we waren toen ook niet veel gewend.”
Bij Flandria koersen met Walter Godefroot, Noël Foré en Wilfried David al heel wat mooie namen. Leman weet zich ondanks die sterke bezetting meteen te onderscheiden. Hij wint met Kuurne-Brussel-Kuurne zijn eerste koers ooit bij de beroepsrenners. Sterker nog, eind 1968 staan er bij de Ledegemnaar al twaalf zeges op de teller. Naast Kuurne-Brussel-Kuurne is hij ook de beste in Porto-Lissabon – een koers van 365 kilometer – en pakt hij een etappe in de Ronde van Frankrijk.
Leman: “De Tour werd dat jaar nog in landenploegen verreden. Ikzelf maakte deel uit van de Belgische B-ploeg. Maar wij presteerden beter en verdienden meer dan de A’s: Georges Vandenberghe reed 11 dagen in het geel en Godefroot en Eric De Vlaeminck wonnen net als ik een etappe. Met Ferdinand Bracke maakten we trouwens ook nog kans op de eindzege. De bazen van zijn merkenploeg Peugeot beloofden ons geld als we hem nog konden helpen maar na drie weken was Bracke te moe. Ferdinand eindigde uiteindelijk als derde in het eindklassement.”
De eerste ervaring in de Tour is voor Leman – ondanks zijn jonge leeftijd – zonder meer positief. Al is er na al die jaren nog een kleine wrange nasmaak: “In de laatste etappe van de Tour is er op een bepaald moment een ontsnapping. Ik wil mee springen maar Walter Godefroot roept mij toe om te wachten.
Ik luisterde naar hem en hield me in. Maar achteraf gezien had ik toch beter mijn kans gegrepen en kon ik misschien een tweede ritzege pakken. Als ik nu terugkijk denk ik dat Walter me bewust terugriep. Een neoprof die meteen al twee ritten in de Tour wint, dat was nefast voor zijn reputatie als gevestigde waarde.”
De relatie met Godefroot kent een nieuwe knauw tijdens Dwars door België editie 1969. In volle finale rijdt Leman op kop in het gezelschap van Albert Van Vlierberghe en Willy Vanneste. “Plots komt Briek naast me rijden en zegt dat ik beter zou wachten omdat Godefroot ontsnapt is uit het peloton.
Ik antwoordde: ‘waarom zou ik wachten?’ waarop Briek vroeg: ‘kun je winnen?’ Ik bevestigde dat ik kon winnen, maar ik moest het nu wel gaan waar maken natuurlijk... Bij het binnenrijden van Waregem moesten we nog over de brug van de autostrade en daar sprong ik weg. Ik kwam solo aan de meet en won. Godefroot werd vierde.
Van dan af is het nooit meer goed gekomen tussen Walter en ik. In het najaar van 1969 heeft Walter nog een vergadering belegd met mij en Pol Claeys, de grote baas van Flandria. Hij had een ultimatum voor meneer Pol: ofwel moest ik weg ofwel ging Walter zelf weggaan. Het werd uiteindelijk het laatste. Het jaar nadien koerste Godefroot voor Salvarani.”
In 1970 kruist Eric Leman meermaals de degens met Walter Godefroot en – uiteraard – ook met Kannibaal Eddy Merckx. Zo ook in de finale van de Ronde van Vlaanderen: “Op zo’n zes kilometer van de finish sprong Walter weg en pakte hij 250 meter. Ik ging er achteraan maar moest zeker twee kilometer vollen bak rijden om hem terug te halen. En al die tijd hing Merckx in mijn wiel. In zo’n fase pakte Eddy nooit over. Daar zijn natuurlijk geen beelden van… (lacht).
Op het moment dat we bij Walter komen, springt Eddy meteen weg met Walter in zijn zog. Maar ik kon ze remonteren. Niet veel later hoor ik ze iets zeggen tegen elkaar. Ik verstond niet alles maar had door dat ze hadden afgesproken om nu elk om de beurt te demarreren. Ik was extra waakzaam en bijlange nog niet zochte. Toen Merckx nog een keer versnelde ging ik mee. Op 300 meter van de finish viel hij wat stil.
Op zo’n moment moet je in een fractie van een seconde beslissen: doorgaan of wachten. Ik zette nog eens aan, maar met de gedachte om op 100 meter van de finish nog een grote bijkomende snok te geven. En dat lukte me. Ik kon dat echt goed, die ultieme extra versnelling plaatsen. En zo pakte ik mijn eerste zege in de Ronde van Vlaanderen. Voor Walter Godefroot en Eddy Merckx.”
Enkele dagen na Vlaanderens Mooiste gaat de Ronde van België van start. Leman wint er een etappe en krijgt op de laatste dag een journalist van Nord-Eclair op bezoek. Die zei me ‘ik moest de groeten doen van Godefroot. Hij heeft mij verteld dat hij jou op minuten zal rijden in Parijs-Roubaix.’ Zoiets moet je net tegen mij zeggen. Tijdens Parijs-Roubaix enkele dagen later demarreer ik 40 kilometer voor de aankomst, iets wat ik eigenlijk nooit doe. Maar ik moest die dag een renner hebben: Walter.
Twintig kilometer voor het einde komt Merckx bij mij, samen met Roger De Vlaeminck die echter plat viel. Niet veel later rijdt Eddy me vierkant uit de wielen. Roger komt nog terug tot bij mij, samen met André Dierickx, allemaal Flandriacoureurs. Roger vroeg me of hij tweede mocht worden, gezien ik al de Ronde had gewonnen. Zo werd Roger tweede, ik derde en André vierde. En Walter? Die werd 24ste op bijna een kwartier. Ja, daar heb ik wel van genoten!”
Net als de voorbije jaren scoort Eric Leman – en met hem de voltallige Flandriaploeg – opvallend goed in de Spaanse rittenkoers Ruta del Sol, editie 1971. Eric: “Ik kwam altijd goed uit de winter. Na de Ronde van Lombardije in oktober zette ik mijn fiets aan de kant tot achter nieuwjaar. Weet je trouwens dat het na afloop van de laatste koers bijna 14 dagen duurde vooraleer ik weer normaal kon slapen? Wij reden 150 koersen op een jaar. Dat duurt wel even om daarvan af te kicken.
In de winterperiode deed ik iedere morgen en avond een kwartier turnoefeningen en ging ik een half uur lopen. Ik was van nature soepel en mijn moteur was goed. Ik wist heel goed wat ik deed, zowel op trainingsgebied als tijdens de wedstrijden. Zo hield ik mijn conditie op peil. En natuurlijk ging ik vaak gaan jagen. Soms zelfs met Georges Vandenberghe of Guido Reybrouck, ook fervente jagers. Ik was en ik ben nog steeds erg graag buiten, in de natuur. Bovendien kan ik erg goed tegen de koude.
Toen ik weer begon te fietsen was mijn vaste trainingsbende met Daniël Van Ryckeghem, Jean-Pierre Monseré, Walter Boucquet en Willy Bocklant al enkele weken aan het trainen op de weg. Maar ik kon meteen probleemloos met hen mee. Niet verwonderlijk dat Leman meteen al over de goede vorm beschikt in de eerste koersen van het jaar. In 1969 wint hij vier etappes in de Ruta del Sol. In 1970 pakt hij net als in 1971 twee ritzeges.
“In het begin van het jaar zaten we met Flandria telkens op oefenkamp in de buurt van Malaga. We reden dan telkens ook de Ruta del Sol. In 1971 wonnen we alles wat er te winnen viel. Ik pakte twee zeges en ook Roger De Vlaeminck won er twee. En Monseré was leider. In de allerlaatste etappe was het nog even spannend voor de eindzege, maar in volle eindsprint verplichtte ik Domingo Perurena uit te wijken, waardoor hij geen bonificatieseconden kon pakken en zo de eindzege door zijn neus geboord zag. Achteraf ben ik wel, net als na mijn allereerste overwinning bij de onderbeginnelingen niet lang blijven plakken…”
Na de Ruta del Sol volgt traditiegetrouw Parijs-Nice, die in 1971 verreden wordt tussen 10 en 17 maart. Leman toont zijn kunnen en wint drie etappes. Over zijn derde zege is hij nog steeds erg enthousiast: “Op de weg naar de finish was de Nederlander René Pijnen ontsnapt. Pijnen had net als Willy Teirlinck een heel sterke slotkilometer in de benen. Op 300 meter voor de finish lig ik nog 100 meter achter. Op 200 meter passer ik hem en aan de meet win ik met enkele lengtes voorsprong. Dat was een van mijn beste spurten ooit.”
Na de vijfde etappe, op 15 maart, krijgt het peloton het nieuws te horen dat Jean-Pierre Monseré is overleden tijdens een kermiskoers in Retie. “Briek vertelde ons dat Jempi was overleden. Dat was een schok natuurlijk. Ik had echt wel een goede band met Monseré. Daags nadien zijn we naar huis gekomen.”
De plotse dood van Jempi is bijlange nog niet verwerkt als Eric een nieuwe mokerslag krijgt: “Op 28 maart reed ik samen met mijn vrouw, mijn dochter Charlotte en mijn zus naar de start van de Amstel Gold Race in Nederland. Het was een mooie zonnige dag tot we in Lokeren plots in een mistbank terecht kwamen.
Ik reed knal tegen de achterkant van de wagen voor ons. Bleek die van de broers De Vlaeminck te zijn. Het was een hevige klap. Mijn zus, mijn dochter en ik hadden enkel een paar schrammetjes maar mijn vrouw was zwaargewond. Ik ben toen in allerijl beginnen rondlopen op zoek naar een telefooncel, gsm’s bestonden toen nog niet. Ik vond niets en keerde terug.
Toen ik terugkwam had een ambulance, die toevallig passeerde, mijn vrouw Marie Rose al meegenomen naar het ziekenhuis in Sint-Niklaas. In het hospitaal zelf konden de dokters niets meer doen. Dat zijn van die ongevallen die je beter niet tegenkomt, maar ja.
Na enkele dagen belde Briek: ‘wat ben je aan het doen?’, vroeg hij. ‘Niets’, antwoordde ik. Toen zei hij: ‘pak je fiets en begin weer te koersen.’ En effectief, op 4 april stond ik aan de start van de Ronde van Vlaanderen. Ik werd 24ste.”
Ondanks alle tegenslagen presteert Leman in 1971 erg goed : “Hoe dat komt, weet ik ook niet. Dat is raar, dat besef ik.” Na eerdere ritzeges in Parijs-Nice volgen onder meer nog etappezeges in de Dauphiné Libéré en in de Ronde van Frankrijk. In de Tour van ’71 wint Leman maar liefst drie keer. En reed hij naar eigen zeggen ook zijn beste spurt ooit.
“Op 2 juli stonden twee etappes op het programma, een in de voormiddag en een in de namiddag. Rit A eindigde op de paardenrenbaan van Amiens. Vlak voor we daar opreden, was er een versmalling. Daar moest ik in de remmen of ik ging tegen de grond. Ik was meteen dertig plaatsen kwijt.
Eenmaal op de piste trok ik alle registers open. Ik versnel en rij het hele peloton voorbij. Op 300 meter van de streep kom ik op kop en ik win. Ik heb een kilometer aan een stuk gesprint, ongelooflijk. Ik vond dat eigenlijk nog een betere spurt dan die tijdens Parijs-Nice. Dit was wellicht mijn beste spurt ooit. ’s Avonds hebben ze dat ook enkele keren op de Franse tv getoond.”
In 1972 koerst Leman niet langer voor Flandria, maar wel voor het Franse BIC: “Ik was een beetje miscontent over Briek. Ik had hem gevraagd om meer steun tijdens de koersen, zodat ik nog meer kon winnen. Maar dat kwam er niet. En BIC zag me goed presteren tijdens de Tour en zag me wel zitten.”
Leman stelt echter snel vast dat voor Franse ploegen enkel de Tour telt: “Toen we op oefenkamp gingen, gebeurde het dat Franse ploegmaats al na 60 km terug naar het hotel gingen. ‘We hebben nog tijd, de Tour is pas in juli’, was hun gedachte. Ik deed dan maar zelf langere trainingen. Op een keer reed ik 200 kilometer in de regen. Aan de overkant zag ik nog zo’n tsjoolder op de fiets. Bleek het Frans Verbeeck te zijn, nog zo’n zelfmartelaar. Want om goed te zijn moet je je zelf als het ware kunnen martelen. Het gebeurde vaak dat ik na een training niet meer wist van welke parochie ik was.“
Het harde trainingslabeur resulteert ook in 1972 en 1973 in de nodige resultaten. In ’72 wint Eric voor de tweede keer de Ronde. Opnieuw in een spurt waarin hij ditmaal André Dierickx en Frans Verbeeck weet te kloppen. Ook in 1973 is Leman de beste in Vlaanderens Mooiste: “Ik reed dat jaar voor Peugeot. Aan de meet klopte ik Freddy Maertens.
Weet je wat ook zo mooi was aan die zege? Na de aankomst was er geen plaats voorzien om je te wassen en te kleden. Ik ging dan maar gaan aankloppen bij een boerderij dicht bij de aankomst. Ik mocht me van de boerin wassen in een kotje en kreeg een ketel water. En plots komt Gerard Delva toe, een supporter van mij die overal mee ging. Hij bracht de zegebloemen mee. Waarop de boerin mij meteen toestond om haar badkamer te gebruiken (lacht).”
Op het eerste zicht lijkt 1974 een seizoen zonder veel hoogtepunten voor Leman. Maar de West-Vlaming grossiert dat jaar vooral in ereplaatsen. Tweede in Milaan – San Remo, 5de in Gent-Wevelgem, 4de in de Ronde van Vlaanderen, 4de in de Waalse Pijl,… de lijst lijkt wel eindeloos. Leman: “Dat jaar reed ik voor MIC Moneymakers. De eerste vier maanden kregen we ons loon, daarna niet meer. Miserie. Ondanks die miserie reden we als ploeg erg sterk. We wonnen zelfs de Wereldbeker voor ploegen dat jaar. We scoorden in totaal 85 punten, waarvan ik er 55 verzamelde.”
In ’74 is Leman erg dicht bij een zege in La Primavera: “Doordat ik al was warm gedraaid in de Ruta del Sol en Parijs-Nice, was ik al in topvorm tegen dat het Milaan-San Remo was. Zo ook dat jaar dus. Op de Capo Berta zit ik een groepje van vier, met Frans Verbeeck, Freddy Maertens en Roger De Vlaeminck. Maar de samenwerking blokkeerde. Op 20 km van de finish werden we terug ingelopen.
En dan, ik zie het nog altijd voor mijn ogen gebeurden, rijden er drie renners weg: Marc Demeyer, Jos Huysmans en Felice Gimondi. Tijdens de beklimming van de Poggio kunnen we Demeyer en Huysmans terugpakken, maar niet Gimondi. We daalden als zotten richting de aankomst. Hoe we zijn recht gebleven, ik weet het nog niet. Toen was ik echt bang, dat weet ik wel nog.
Om kort te vertellen: Gimondi was gaan vliegen en ik was de snelste van de rest. Maar Gimondi geraakte tijdens Parijs-Nice, die twee dagen voor Milaan-San Remo eindigde, nog geen berg op en vloog nu. Tjah, ik had toen een sportdirecteur als Lomme Driessens moeten gehad hebben zeker? Die ging wellicht wel trammelant gemaakt hebben…”
Net als in 1974 belandt Leman ook het jaar nadien bij een Franse ploeg die niet vrij is van financiële zorgen. In 1976 en 1977 vindt de klasbak onderdak bij kleinere Belgische ploegen: “In ’77 reed ik bij Marc Zeepcentrale. Sponsor Marc Dewindt vroeg me op een gegeven moment of ik geen zin had om voor hem te werken en zeep te gaan verkopen.
Ik had toen al aangegeven te willen stoppen met koersen. Ik voelde dat mijn lichaam aan het verflauwen was en ik had altijd goed voor ogen gehouden dat wanneer ik stopte met koersen, ik nog een eindje wilde meegaan. Want ik ben een fervent natuurmens en geniet van jagen en vissen. En dat wilde ik nog lang kunnen doen na mijn wielercarrière.
Toen Marc me vroeg om voor hem zeep te gaan verkopen, heb ik even getwijfeld. Ik besloot uiteindelijk toch om zeep te gaan verkopen, maar niet in dienst van Marc, wel op mijn eigen. Gezien ik een bekende naam had, leek me dat geen slecht idee. Ik kocht wel een maand of vier zeep aan bij hem, maar ik had al snel door dat de aankoopprijzen bij Marc Zeepcentrale een pak hoger lagen dan in de fabriek waar ze alles maakten. En dus kocht ik ook rechtstreeks aan de fabriek. Daar kon Marc niet mee lachen.”
Onder de naam Wereldzeep Eric Leman bouwt de drievoudige winnaar van de Ronde zijn zaak met depot in Hulste uit: “Dankzij mijn wielercarrière kon ik een bloeiend bedrijf uitbouwen. Maar je moet niet alleen gekend zijn; ook je producten en prijzen moeten goed zijn. En dat zat bij mij erg goed.” Van dan af is Leman niet meer rechtstreeks betrokken bij de koers: “Ik heb wel de kans gekregen om sportbestuurder te worden, maar dat wilde ik niet. Als beroepsrenner ben je al vijf maanden per jaar van huis. Als sportdirecteur ben je nooit meer thuis. En dan kon ik bovendien ook niet meer gaan jagen.”
Het wielerleven van Eric Leman lijkt – ondanks het erg fraaie palmares – een beetje door de mazen van het net slash collectief wielergeheugen te zijn geglipt. Dat Leman koerste in het Merckx-tijdperk en een Belgische bloeiperiode tout court speelde in zijn nadeel. Maar ook het feit dat hij geen grote prater was: “Misschien moest ik mijn tijd meer zelf met de journalisten zijn gaan praten. Aan de andere kant had ik liever dat ze me gerust lieten.”
Niet dat Leman zich niet erkend voelt. In 2010 wordt hij uitgeroepen tot ereburger van Ledegem, zijn geboortedorp: “Daar ben ik zeer trots op.” Hij is bovendien ook erg preus op kleinzoon Seppe Leman, die anno 2024 als belofte zijn kans waagt in het wielerpeloton.
Leman is trouwe supporter maar laat de begeleiding aan anderen over: “Er is een te groot verschil met mijn tijd. Het is bovendien een jonge kerel en ik weet uit ervaring dat je jonge gasten niet moet overladen met raad. Maar ik sta altijd voor hem klaar als hij dat nodig acht. En ik hoop stilletjes dat hij mijn opvolger wordt.”
‘De fietsende melkboer’, ‘de soep’ en ‘de Vlaamse Poulidor’. Drie bijnamen van voormalig wielerkampioen Frans Verbeeck (81), elk met hun eigen...