"Eten, trainen, slapen en opnieuw." Aan een handvol woorden heeft Dewika Mulya Sova (22) voldoende om haar dagelijkse leven samen te vatten. De renster leidt een routineus bestaan, op bijna 12.000 kilometer vliegen van huis en zonder garantie dat alle opofferingen ooit zullen renderen. Maar ze leeft haar droom, verzekert ze met fonkelende ogen.
Mulya Sova maakt deel uit van de continentale vrouwenploeg van het UCI World Cycling Centre (WCC), het futuristische trainings- en opleidingscentrum in het Zwitserse Aigle waar ook de kantoren van de internationale wielerunie UCI zijn ondergebracht. Ze heeft een training van 62 kilometer in de benen wanneer ze zich in de tv-hoek van Le Vélodrome installeert, het WCC-restaurant waar ze dagelijks komt lunchen en avondmalen.
"Ik ben opgegroeid in Malang, op het Indonesische eiland Java", vertelt ze. "Ik ben hier op 1 maart aangekomen en verblijf in een kamer in Mon séjour, het hostel van het WCC in het centrum van Aigle. Eind vorig jaar kreeg ik een uitnodiging van Jean-Jacques om bij de ploeg te komen."
De beste atleten die worden gedetecteerd in onze satellietcentra, nodigen we uit in Aigle.
‘Jean-Jacques’ is Jean-Jacques Henry (58). De Fransman trad in 2012 als trainer in dienst bij het WCC, sinds vijf jaar coördineert hij de talentdetectie en opleidingen. Zijn werk staat in het teken van de mondialisering van de wielersport, de missie die het WCC bij zijn oprichting in 2002 van toenmalig UCI-voorzitter en initiatiefnemer Hein Verbruggen kreeg toebedeeld.
"We hebben geprobeerd een ideaal model te ontwikkelen om wereldwijd zoveel mogelijk talenten op te sporen", legt Henry uit. "In het verleden gebeurde onze talentdetectie voornamelijk op basis van de resultaten die renners behaalden op continentale kampioenschappen en regionale Spelen. Vandaag detecteren we, dankzij de nieuwe technologieën, veeleer op basis van data."
Het WCC sloot partnerships af met fabrikanten van smarttrainers en schonk via het UCI-solidariteitsprogramma apparaten aan nationale federaties in zogenoemde ontwikkelingslanden van de wielersport. "We leiden trainers van nationale federaties op en vragen hen om met die smarttrainers volgens het aangeleerde protocol een reeks tests af te nemen", verklaart Henry. "Zo kunnen we heel vlot data ontvangen en vervolgens de meest beloftevolle renners naar een van onze satellietcentra uitnodigen. In die centra worden de tests door onze trainers gevalideerd. De beste atleten van elke satelliet nodigen we uit in Aigle."
Daarnaast blijft het WCC trainers en experten uitsturen om continentale kampioenschappen of regionale Spelen bij te wonen, over alle continenten en wielerdisciplines heen. "Als we daar talenten ontdekken die tijdens de detectiestages bij de federaties door de mazen van het net zijn geglipt, nodigen we die rechtstreeks uit naar een naburig satellietcentrum of, als ze al blijk geven van een heel hoog niveau, zelfs meteen naar Aigle", legt Henry uit. "Ook de resultaten van e-cycling houden we nauwgezet in de gaten. Renners die maar moeilijk toegang hebben tot het reguliere competitieaanbod kunnen via e-cycling van bij hen thuis op onze radar verschijnen."
Dewika Mulya Sova passeerde langs het satellietcentrum van Yeongju in Zuid-Korea, een van de inmiddels elf WCC-antennes wereldwijd. "Ik ben met wielrennen begonnen toen ik een jaar of negen was", vertelt ze. "In Malang, waar ik opgroeide, was er een BMX-academie. Ik heb vijf jaar ge-BMX’t, raakte geblesseerd en ben dan naar de weg overgeschakeld. Toen ik zestien was, stuurde de Indonesische federatie me voor een trainingskamp van een maand naar het satellietcentrum in Zuid-Korea. Daarna, in 2021, nodigde Jean-Jacques me hier al eens uit, voor een talentidentificatiekamp. Daar kwam geen vervolg op, tot ik eind vorig jaar, na mijn medailles in de weg- en tijdrit op de Aziatische kampioenschappen, tot het WCC-team mocht toetreden."
Het continentale vrouwenteam van het World Cycling Centre is een veelkleurig tiental, met rensters uit onder meer Afghanistan, Oekraïne, Eritrea en Ethiopië. Ze krijgen de kans een Europees wedstrijdprogramma af te werken en vinden in Aigle de ideale faciliteiten om onder begeleiding van de Franse trainster Pauline Allin de knepen van het vak te leren.
De rensters kunnen snelheid trainen aan de boorden van het Meer van Genève en hun klimvermogen bijschaven in de nabije Alpes vaudoises. In de gebouwen van het WCC hebben ze toegang tot een tweehonderd meter lange houten wielerbaan, een fitnessruimte en een bemand fietsatelier. Op de omliggende terreinen liggen een olympische BMX-piste, een BMX-freestylecircuit en een veldritparcours ter beschikking.
"Het continentale vrouwenteam is een van de drie permanente programma’s die er momenteel aan het WCC lopen", vertelt directeur Jacques Landry (55), terwijl achter hem een renner in het zog van een derny rondjes aan het malen is op de overdekte wielerbaan. "Naast de vrouwen op de weg hebben we een BMX-team (zeven vrouwen en drie mannen, nvdr) en een pisteteam voor de sprintnummers (vier mannen en één vrouw, nvdr). Alle atleten verblijven in Mon séjour, zeven à acht maanden van het jaar."
Landry, een Canadese ex-renner, hoopt dat het aanbod op korte termijn nog kan worden uitgebreid. "We denken eraan om volgend jaar semipermanente programma’s te lanceren rond mountainbike cross-country en wegwielrennen voor mannen. Dan zouden we ook beter tegemoet kunnen komen aan de noden rond de uithoudingsnummers in het baanwielrennen. Het is enkel nog wachten op het fiat van ons directiecomité."
Dergelijke beslissingen worden niet licht genomen. Het gaat om aanzienlijke investeringen. "Het verblijf in Mon séjour, het onderhoud van de infrastructuur, de kledij, het materiaal, het trainersloon … Tel je alle kosten op en deel je die door het aantal atleten, dan kost een atleet het WCC, afhankelijk van het programma, tussen de 6.000 en 11.000 Zwitserse frank (6.400 à 11.800 euro, nvdr)", zegt Landry, die bij het WCC een jaarlijks budget van 9 à 11 miljoen Zwitserse frank beheert en veertig personeelsleden aanstuurt.
Een programma rond wegwielrennen voor mannen zou geen primeur zijn. "Tot vijf jaar geleden hadden we dat", merkt Jean-Jacques Henry op. "We ontvingen gewoonlijk een dozijn belofterenners in de eerste seizoenshelft. Vanaf juli behielden we acht van hen en nodigden we acht junioren uit om de wereldkampioenschappen voor te bereiden. De beste junioren werden doorgaans het jaar nadien weer uitgenodigd voor hun eerste jaar bij de beloften."
Inmiddels realiseren we ons dat het toch nuttig kan zijn om ook met mannelijke wegrenners te blijven werken. Er zijn nog altijd renners met potentieel die tussen de mazen van het net glippen.
Met de coronapandemie viel dat programma stil. En sindsdien werd het ook niet meer hervat. "Vanuit de redenering dat er wereldwijd al zoveel continentale mannenteams zijn", verklaart Henry. "Zij pikken de beste renners al op. Maar inmiddels realiseren we ons dat het toch nuttig kan zijn om ook met mannelijke wegrenners te blijven werken. Er zijn nog altijd renners met potentieel die tussen de mazen van het net glippen."
Henry zag destijds als trainer diverse renners via het WCC naar de WorldTour doorstoten. "De Ethiopiër Tsgabu Grmay, de Eritreeër Merhawi Kudus, de Algerijn Youcef Reguigui, de Argentijn Eduardo Sepulveda …", somt hij op. "Tot de voorlopig laatste lichting, in 2019, behoorden de Ethiopiër Hagos Berhe, nu bij Jayco-Alula, en natuurlijk de Eritreeër Biniam Girmay."
Die laatste is – naast de Keniaanse Brit Chris Froome, die in 2007 in Aigle passeerde – het bij het brede publiek bekendste WCC-opleidingsproduct. "Een coach van ons satellietcentrum in Zuid-Afrika merkte hem op tijdens de Afrikaanse kampioenschappen", vertelt Henry. "Biniam was nog junior. We hebben hem onmiddellijk uitgenodigd. Ik herinner me hem als een heel warme jongen, altijd met een glimlach, heel aangenaam in de omgang, en leergierig. Hij had totaal geen stress en was gewoon gelukkig. En dat geluk droeg ook bij aan zijn prestaties. Het gaf zijn lichaam als het ware de vrijheid om heel diep te gaan. Vermoeidheid en inspanningen leken geen vat op hem te krijgen."
Bij de vrouwen rijden er in het huidige WorldTourpeloton vijf rensters met een WCC-achtergrond: de Wit-Russische Anastasiya Kolesava bij Canyon//SRAM-zondacrypto, de Afghaanse Fariba Hashimi bij Ceratizit, de Colombiaanse Paula Patiño en de Zwitserse Marlen Reusser bij Movistar, en de Colombiaanse Juliana Londoño bij Picnic-PostNL.
Hoever een renner het vanuit het WCC zal schoppen, valt volgens Henry moeilijk te voorspellen. "We weten dat het talent aanwezig is, maar dat laten openbloeien vereist veel werk. We hebben ruwe diamanten gehad met evenveel talent als Biniam, die het uiteindelijk niet hebben gehaald. Omdat ze in eigen land of op hun continent makkelijk winnen, zien ze niet in dat ze tijd in hun ontwikkeling moeten steken en blijven ze vaak te passief. Als die atleten na enkele weken hun mentaliteit niet veranderen, lukt het niet."
Lize-Ann Louw (23) is een renster die zich terdege bewust is van de weg die ze nog heeft af te leggen. De Zuid-Afrikaanse maakt voor het tweede jaar deel uit van het continentale wegteam en eindigde begin dit seizoen in de top vijf van de Zuid-Afrikaanse kampioenschappen op de weg en tegen de klok. "Ik ben nog steeds mijn weg en ritme aan het zoeken", zegt ze. "Ik probeer te ontdekken wat wel en niet voor mij werkt, hoe ik goede resultaten kan behalen. Alles draait om jezelf verbeteren en geduld hebben."
De kracht van Biniam was juist dat hij overal gelukkig was. Om als renner door te breken moet je prestaties leveren in Europa. Renners die last hebben van heimwee, redden het vaak niet.
Behalve mentaliteit speelt ook aanpassingsvermogen een bepalende rol. Renners dienen zich vertrouwd te maken met de Europese cultuur. Louw: "Om hier te geraken moest ik de trein nemen. Ik begreep het systeem niet – in Zuid-Afrika neem ik nooit de trein, want de treinen werken er niet. Gelukkig was er die vriendelijke Spaanse dame. Ze sprak geen woord Engels, maar kon me uiteindelijk wel op weg helpen."
Renners worden in Europa eveneens geconfronteerd met een andere manier van koersen. Louw: "Ik ben vorig jaar begonnen met twee nationale wedstrijden hier in Zwitserland. Daar merkte ik al: best pittig. Dan kreeg ik mijn eerste echte kans in de Bretagne Ladies Tour: pas écht lastig. Het niveau ligt gewoon veel hoger. In Zuid-Afrika is er misschien één keer per maand een lokale koers met twintig rensters. Hier in Europa koersen we in grote pelotons met sterke vrouwen die allemaal hard trainen en veel ervaring hebben. Het is een inhaalrace."
En dan is er nog het aanpassen aan de lange uithuizigheid. "Je mag geen heimwee hebben", stelt Jean-Jacques Henry. "De kracht van Biniam was juist dat hij overal gelukkig was. Om als renner door te breken moet je prestaties leveren in Europa. Renners die last hebben van heimwee, redden het vaak niet."
Het WCC probeert de renners hun heimwee te helpen overwinnen. Eerst en vooral door de atleten via gesprekken goed te leren begrijpen. Wat is hun motivatie om te koersen? "We proberen hen dan op een concreet, hoog doel of een droom te laten focussen", zegt Henry. "Wereldkampioen worden of een Tourrit winnen bijvoorbeeld. Als ze dat in hun hoofd hebben, weten we dat we ver kunnen gaan. Alle offers die ze moeten brengen, worden dan makkelijker aanvaard. Ze worden deel van een levensstijl waar ze gelukkig mee zijn."
Vasilijus Lendel (30) is zo iemand met een helder doel voor ogen. De gespierde Litouwer is afkomstig uit Panevezys, bekend van de enige overdekte wielerbaan in zijn land, en maakt deel uit van het WCC-pisteteam. Toen hij ruim twee jaar geleden afscheid nam van zijn coach – de enige baancoach in Litouwen – en zonder trainer deelnam aan enkele Nations Cups, kreeg hij een uitnodiging om in Aigle te komen trainen.
"Mijn droom was om me te kwalificeren voor de Olympische Spelen en dat is me gelukt", zegt Lendel, die in Parijs vijftiende werd in de sprint en 23ste in de keirin. "Als het WCC niet had bestaan, was ik misschien gestopt. Zonder coach lukt het niet. Alleen al omdat de snelheid op de piste zo hoog ligt: je hebt een dernyrijder nodig om achter te trainen."
We proberen hen dan op een concreet, hoog doel of een droom te laten focussen.
Lendel verblijft in periodes van anderhalve tot twee maanden in Aigle om zich op belangrijke wedstrijden voor te bereiden. Dat hij telkens zijn driejarig zoontje thuis moet achterlaten, is wat hem het zwaarst valt. Maar samen kunnen trainen met Nicholas Paul, de man die voor Trinidad en Tobago op wereldkampioenschappen baanwielrennen al medailles behaalde, werkt productief en inspirerend. Lendel is helemaal gefocust op zijn volgende doel: "Een medaille op de Spelen in Los Angeles."
Ook Dewika Mulya Sova weet hoe het is om lang ver van huis te zijn. Als het thema wordt aangesneden, pinkt ze een traantje weg. ‘I only miss my mum’, klinkt het. Toch trekt de Indonesische haar levenskeuze geen moment in twijfel. "Als het in mij opkomt dat ik er misschien niet ga geraken, neem ik gewoon even de tijd om te beseffen dat mijn droom groter is dan het te overwinnen obstakel. Dat een eventuele moeilijkheid onderdeel is van het traject. Dat ik dus moet doorzetten, in functie van mijn droom."
Zelfs als atleten van bij ons niet doorbreken, nemen ze nog altijd een koffer waardevolle kennis terug mee naar huis.
Mulya Sova hoopt te schitteren op de Zuid-Oost-Aziatische Spelen in december en op de Aziatische Spelen volgend jaar. In haar dromen rijdt ze ooit bij het SD Worx-Protime van Anna van der Breggen – met Annemiek van Vleuten een van de kampioenes die haar hebben geïnspireerd: "De rensters in dat team, de fietsen: really nice!"
"Weg zijn van huis brengt uitdagingen met zich mee", ervaart ook Lize-Ann Louw. "Ik mis de verjaardagen en vakanties met de familie. Maar ik heb hun volledige steun en ben slechts één telefoontje van hen verwijderd. Ben ik teleurgesteld na een wedstrijd, voel ik me slecht over een training of mis ik hen te hard, dan kan ik bellen en troosten ze me. Wat het ook draaglijker maakt: de andere meisjes in de ploeg beleven hetzelfde. We verblijven hier allemaal samen. We kunnen elkaars verjaardagen vieren, rustdagen samen doorbrengen. We vormen een familie in het klein."
Door de jaren heen zijn in totaal ruim 1.500 atleten uit 125 landen in het WCC gepasseerd. "Wij zijn als het ware de Verenigde Naties van het wielrennen’, zegt directeur Landry. ‘Een mengelmoes van culturen en talen."
Slechts een kleine minderheid bereikt de top. "Maar succes meten we niet per se af aan een overwinning of podiumplaats", stelt Landry. "Als een atleet progressie maakt, beschouwen we dat ook als een succes. Wanneer een atleet hier aankomt, bepalen we zijn/haar uitgangsniveau. Als hij/zij na een jaar vijf tot tien procent vooruitgang heeft gemaakt in tijd of resultaten ten opzichte van die baseline, hebben we met ons allen goed werk geleverd."
Tegelijk worden de renners voorbereid op een leven na hun carrière. Ze worden verondersteld om in het WCC een van de opleidingen tot trainer of mecanicien te volgen. Er is een cursus Engels voorzien en er worden, via de gemeente, Franse lessen aangeboden. Verder worden ze ook aangemoedigd om online cursussen te volgen, bijvoorbeeld via het Athlete365-platform van het Internationaal Olympisch Comité.
Ondanks alle inspanningen is bijna een kwarteeuw na de oprichting van het WCC de wielersport nog steeds een hoofdzakelijk Europese sport. Ook Landry is daar niet blind voor. "Die vaststelling maken we elke dag opnieuw", zegt hij. "Maar bij ons draait het niet per se om de snelle resultaten. Soms betaalt een investering zich pas over tien of twintig jaar terug. Zelfs als atleten van bij ons niet doorbreken, nemen ze nog altijd een koffer waardevolle kennis terug mee naar huis. Ze kunnen op hun beurt in hun land of op hun continent tests opzetten en nieuwe talenten ontdekken. Zo blijven we beetje bij beetje, met vallen en opstaan, ervoor zorgen dat het wielrennen steeds internationaler wordt.’
Dit artikel verscheen in Etappe #10 (2025).
In dit nummer wisselen we de eurocentrische bril in voor een gekleurd exemplaar. De aanleiding? Het eerste volledige WK wielrennen in Afrika (Rwanda) en de expo 'Wereldwijd wielrennen' in KOERS. Maak kennis met verhalen uit alle hoeken van de wereld. Over koersen in Mongolië, Congo en Argentinië tot intrigerende verhalen uit Afghanistan, Amerika en Zwitserland.
Zin in meer historische wielerverhalen? Haast je naar onze shop!
Het UCI World Cycling Centre beperkt zijn ‘ontwikkelingshulp’ niet tot zijn centrum in het Zwitserse Aigle. Het heeft wereldwijd ook een netwerk...



